Overzicht Franse grammatica

A1.1.2: Les pronoms personnels (Persoonlijke voornaamwoorden)

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Salutations et adieux (Groeten en afscheid)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Se présenter (Jezelf voorstellen)

A1.2.3: La prononciation (De uitspraak)

Type: Alfabet
Hoofdstuk: Dire ton nom (Je naam zeggen)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Se présenter (Jezelf voorstellen)

A1.2.2: L' alphabet (het alfabet)

Type: Alfabet
Hoofdstuk: Dire ton nom (Je naam zeggen)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Se présenter (Jezelf voorstellen)

A1.3.2: Les articles définis et indéfinis (De bepaalde en onbepaalde lidwoorden)

Type: Artikelen
Hoofdstuk: D'où venez-vous? (Waar kom je vandaan?)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Se présenter (Jezelf voorstellen)

A1.4.3: Les nombres de 20 à 99 (De getallen van 20 tot 99)

Type: Nummers
Hoofdstuk: Chiffres et comptage (Cijfers en tellen)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Se présenter (Jezelf voorstellen)

A1.4.2: Chiffres cardinaux, nombres cardinaux: "Cent, Mille, Million" (Cardinale cijfers, cardinalen: "Cent, Mille, Million")

Type: Nummers
Hoofdstuk: Chiffres et comptage (Cijfers en tellen)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Se présenter (Jezelf voorstellen)

A1.5.2: Les adjectifs possesifs (bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden)

Type: Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Famille (Familie)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Se présenter (Jezelf voorstellen)

A1.6.2: Les mots interrogatifs: "Est-ce que" et "Quel" (De vraagwoorden: "Est-ce que" en "Quel")

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Dire ton âge (Je leeftijd zeggen)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Se présenter (Jezelf voorstellen)

A1.7.2: Les noms et leur genre (zelfnamen en hun geslacht)

Type: Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: Métiers et études (Beroepen en studies)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Se présenter (Jezelf voorstellen)

A1.8.2: Le présent de l'indicatif des verbes en -er: 1er groupe (De tegenwoordige tijd van de werkwoorden op -er: 1e groep)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Adresse et coordonnées (Adres en contactgegevens)
Niveau: A1
Module 1 (A1): Se présenter (Jezelf voorstellen)

A1.9.2: Les adjectifs démonstratifs : "Ce, Cet, Cette, Ces" (De aanwijzende bijvoeglijke naamwoorden: "Ce, Cet, Cette, Ces")

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Jours de la semaine et parties de la journée (Dagen van de week en dagdelen)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Des heures aux saisons (Van uren tot seizoenen)

A1.10.2: Les prépositions de temps: "En, À, Avant, Après" (De tijdvoorzetsels: "En, À, Avant, Après")

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: La météo (Het weer)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Des heures aux saisons (Van uren tot seizoenen)

A1.11.2: Les nombres ordinaux: "Premier, Deuxième..." (De rangtelwoorden: "Premier, Deuxième...")

Type: Nummers
Hoofdstuk: Nombres ordinaux (Rangtelwoorden)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Des heures aux saisons (Van uren tot seizoenen)

A1.12.2: L'accord des adjectifs (De overeenstemming van bijvoeglijke naamwoorden)

Type: Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Saisons, mois et parties de l'année (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Des heures aux saisons (Van uren tot seizoenen)

A1.13.3: Comment lire l'heure ? (Hoe laat is het?)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Dire l'heure et lire l'horloge (Hoe laat is het? De klok lezen.)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Des heures aux saisons (Van uren tot seizoenen)

A1.13.2: Expression du temps: "Depuis, Jusqu'à, Pendant, etc..." (Tijdsuitdrukking: "Depuis, Jusqu'à, Pendant, etc...")

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: Dire l'heure et lire l'horloge (Hoe laat is het? De klok lezen.)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Des heures aux saisons (Van uren tot seizoenen)

A1.14.2: Comment former la date? (Hoe schrijf je de datum?)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Dates du calendrier et jours fériés (Kalenderdata en feestdagen)
Niveau: A1
Module 2 (A1): Des heures aux saisons (Van uren tot seizoenen)

A1.15.2: Le présent de l'indicatif des verbes en -ir: 2ème groupe (De tegenwoordige tijd van de werkwoorden op -ir: 2e groep)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Nourriture quotidienne (Dagelijks eten)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Au jour le jour (Dag tot dag)

A1.16.2: Les pronoms réflexifs (De wederkerende voornaamwoorden)

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Routine quotidienne (Dagelijkse routines)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Au jour le jour (Dag tot dag)

A1.16.3: Les adverbes de fréquence: "Toujours, Jamais, Souvent, Rarement" (Bijwoorden van frequentie: "Toujours, Jamais, Souvent, Rarement")

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Routine quotidienne (Dagelijkse routines)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Au jour le jour (Dag tot dag)

A1.17.2: Les verbes modaux : "Devoir, Falloir, Pouvoir, Vouloir" (Modale werkwoorden: "Devoir, Falloir, Pouvoir, Vouloir")

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Cuisine et pâtisserie (Koken en bakken)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Au jour le jour (Dag tot dag)

A1.18.2: Les adverbes interrogatifs: "Où", "Pourquoi", "Combien", etc... (De vragende bijwoorden: "Où", "Pourquoi", "Combien", enzovoort...)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Demander des choses (Dingen vragen)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Au jour le jour (Dag tot dag)

A1.19.2: Les adverbes de quantité et d'intensité: "Bien", "Beaucoup", etc... (De bijwoorden van hoeveelheid en intensiteit: "Bien", "Beaucoup", enzovoort...)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Prix et argent (Prijzen en geld)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Au jour le jour (Dag tot dag)

A1.20.3: Les articles contractés : "Au, Aux, Du, Des" (De samentrekkingen: "Au, Aux, Du, Des")

Type: Artikelen
Hoofdstuk: Faire les courses (Boodschappen doen)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Au jour le jour (Dag tot dag)

A1.20.2: Les articles partitifs: "Du, De l', De la" (De onbepaalde lidwoorden: Du, De l', De la)

Type: Artikelen
Hoofdstuk: Faire les courses (Boodschappen doen)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Au jour le jour (Dag tot dag)

A1.21.3: Les pronoms compléments indirects (De indirecte voornaamwoordelijke voorwerpen)

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Au magasin de vêtements (In de kledingwinkel)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Au jour le jour (Dag tot dag)

A1.21.2: Les pronoms compléments directs (de lijdende voornaamwoorden)

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Au magasin de vêtements (In de kledingwinkel)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Au jour le jour (Dag tot dag)

A1.22.2: Le pluriel des noms (de meervoudsvorm van zelfstandige naamwoorden)

Type: Zelfstandige naamwoorden
Hoofdstuk: Parties du corps (Lichaamsdelen)
Niveau: A1
Module 3 (A1): Au jour le jour (Dag tot dag)

A1.23.2: Adjectifs: Accord et place (Adjectieven: Overeenstemming en plaats)

Type: Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Apparence physique (Fysiek en uiterlijk)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Décrire des objets et des personnes (Objecten en mensen beschrijven)

A1.24.2: Les conjonctions de coordination:"Et", "Ou", "Car", "Mais" (De nevenschikkende voegwoorden: "Et", "Ou", "Car", "Mais")

Type: Voegwoord
Hoofdstuk: Couleurs (Kleuren)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Décrire des objets et des personnes (Objecten en mensen beschrijven)

A1.25.2: Le conditionnel type zéro (de nulvoorwaardelijke wijs)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Émotions et sentiments (Emoties en gevoelens)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Décrire des objets et des personnes (Objecten en mensen beschrijven)

A1.25.3: Le présent de l'indicatif : verbes régulier (3ème groupe) (De tegenwoordige tijd: regelmatige werkwoorden (3e groep))

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Émotions et sentiments (Emoties en gevoelens)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Décrire des objets et des personnes (Objecten en mensen beschrijven)

A1.25.4: Résumé du présent de l'indicatif (Samenvatting van de tegenwoordige tijd)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Émotions et sentiments (Emoties en gevoelens)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Décrire des objets et des personnes (Objecten en mensen beschrijven)

A1.26.2: Les adjectifs comparatifs: "Plus", "Moins", "Aussi" (De vergrotende bijvoeglijke naamwoorden: "Plus", "Moins", "Aussi")

Type: Bijvoeglijke naamwoorden
Hoofdstuk: Sens et perception (Zintuigen en waarnemen)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Décrire des objets et des personnes (Objecten en mensen beschrijven)

A1.27.2: La négation simple (de eenvoudige ontkenning)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Toutes sortes de formes (Vormen en figuren)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Décrire des objets et des personnes (Objecten en mensen beschrijven)

A1.28.2: Les superlatifs: "Le plus, Le moins,etc..." (De overtreffende trap: "Le plus, Le moins," enzovoort)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Caractère et personnalité (Karakter en persoonlijkheid)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Décrire des objets et des personnes (Objecten en mensen beschrijven)

A1.29.2: Les pronoms toniques: Moi, Toi, Lui... (De klemtonen: Moi, Toi, Lui...)

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: États physiques et sensations (Fysieke toestanden en sensaties)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Décrire des objets et des personnes (Objecten en mensen beschrijven)

A1.30.2: Le futur proche : "Aller" + Infinitif (De nabije toekomst : "Aller" + infinitief)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Maladie et douleur (Ziekte en pijn)
Niveau: A1
Module 4 (A1): Décrire des objets et des personnes (Objecten en mensen beschrijven)

A1.31.2: La forme impersonnelle: "Il y a", "C'est" (De onpersoonlijke vorm: "Il y a", "C'est")

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Notre maison (Ons huis)
Niveau: A1
Module 5 (A1): À la maison (Thuis)

A1.32.2: Les prépositions de lieu: "À", "Dans", "Sur", "Sous", etc... (De plaatsvoorzetsels: "À", "Dans", "Sur", "Sous", enzovoort...)

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: Meubles (Meubilair)
Niveau: A1
Module 5 (A1): À la maison (Thuis)

A1.33.2: Les adverbes de lieu (Plaatsbepalende bijwoorden)

Type: Bijwoorden
Hoofdstuk: Vaisselle (Servies)
Niveau: A1
Module 5 (A1): À la maison (Thuis)

A1.34.2: Les pronoms compléments de lieu: "y" et "en" (De plaatsvervangende voornaamwoorden: "y" en "en")

Type: Voornaamwoorden
Hoofdstuk: Appareils ménagers (Huishoudelijke apparaten)
Niveau: A1
Module 5 (A1): À la maison (Thuis)

A1.35.2: Le présent progressif: "Être en train de" (De tegenwoordige tijd: "Être en train de")

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Logement et hébergement (Huisvesting en accommodatie)
Niveau: A1
Module 5 (A1): À la maison (Thuis)

A1.36.2: L'impératif (de gebiedende wijs)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Plantes d'intérieur et de jardin (Kamerplanten en tuinplanten)
Niveau: A1
Module 5 (A1): À la maison (Thuis)

A1.37.2: Les connecteurs logiques : "Donc, Alors, Aussi..." (De logische verbindingswoorden: "Donc, Alors, Aussi...")

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: Vos animaux de compagnie (Jouw huisdieren)
Niveau: A1
Module 5 (A1): À la maison (Thuis)

A1.38.2: Les verbes irréguliers : "Faire", "Prendre", "Dire" (De onregelmatige werkwoorden: "Faire", "Prendre", "Dire")

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Services quotidiens (Dagelijkse diensten)
Niveau: A1
Module 6 (A1): La ville et le village (De stad en het dorp)

A1.39.2: Le participe passé (de voltooid deelwoord)

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Commander de la nourriture et dîner au restaurant (Eten bestellen en uit eten gaan)
Niveau: A1
Module 6 (A1): La ville et le village (De stad en het dorp)

A1.40.2: Le passé composé avec "avoir" et "être" (De passé composé met "avoir" en "être")

Type: Werkwoorden
Hoofdstuk: Sports et exercice (Sport en beweging)
Niveau: A1
Module 6 (A1): La ville et le village (De stad en het dorp)

A1.41.2: "Faire de", "Jouer à", "Jouer du" + article défini ("Faire de", "Jouer à", "Jouer du" + bepaald lidwoord)

Type: Artikelen
Hoofdstuk: Décrire les loisirs (Hobby's beschrijven)
Niveau: A1
Module 6 (A1): La ville et le village (De stad en het dorp)

A1.42.2: Indiquer un moment précis (Een precies moment aangeven)

Type: Voorzetsels
Hoofdstuk: Transport (Transport)
Niveau: A1
Module 6 (A1): La ville et le village (De stad en het dorp)

A1.43.2: Expression des moments (uitdrukking van de momenten)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Demander et donner des directions (Routebeschrijving vragen en geven)
Niveau: A1
Module 6 (A1): La ville et le village (De stad en het dorp)

A1.44.2: La voix passive (de lijdende vorm)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Sortie du vendredi soir (Vrijdagavond uit)
Niveau: A1
Module 6 (A1): La ville et le village (De stad en het dorp)

A1.45.2: Le discours indirect : Il dit que... (De indirecte rede: Il dit que...)

Type: Zinnen / woordcombinaties
Hoofdstuk: Musique et art (Muziek en kunst)
Niveau: A1
Module 6 (A1): La ville et le village (De stad en het dorp)