A1.22: Lichaamsdelen

Parties du corps

Leer de basiswoorden voor lichaamsdelen in het Frans, zoals delen van het gezicht en de ledematen. Oefen met zinnen om pijn te beschrijven en praktische dialogen bij de dokter, apotheek en sportschool. Begrijp de verschillen met het Nederlands in het aangeven van pijn en het gebruik van bezittelijke voornaamwoorden.

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (22)

 Le visage : het gezicht (French)

Le visage

Show

Het gezicht Show

 Le corps: het lichaam (French)

Le corps

Show

Het lichaam Show

 La tête: Het hoofd (French)

La tête

Show

Het hoofd Show

 Le bras: de arm (French)

Le bras

Show

De arm Show

 Le cœur: het hart (French)

Le cœur

Show

Het hart Show

 Le dos : de rug (French)

Le dos

Show

De rug Show

 La jambe: het been (French)

La jambe

Show

Het been Show

 Le pied: de voet (French)

Le pied

Show

De voet Show

 La main: de hand (French)

La main

Show

De hand Show

 Le ventre : de buik (French)

Le ventre

Show

De buik Show

 Le doigt : de vinger (French)

Le doigt

Show

De vinger Show

 L'oreille: het oor (French)

L'oreille

Show

Het oor Show

 La bouche : de mond (French)

La bouche

Show

De mond Show

 La dent : de tand (French)

La dent

Show

De tand Show

 Les cheveux: het haar (French)

Les cheveux

Show

Het haar Show

 L'œil: het oog (French)

L'œil

Show

Het oog Show

 Le nez: de neus (French)

Le nez

Show

De neus Show

 Les lèvres: de lippen (French)

Les lèvres

Show

De lippen Show

 La langue: de tong (French)

La langue

Show

De tong Show

 Toucher (aanraken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Toucher

Show

Aanraken Show

 Plier (vouwen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Plier

Show

Vouwen Show

 Respirer (ademen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Respirer

Show

Ademen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
quand je | J'ai mal | plie le | coude. | au bras
J'ai mal au bras quand je plie le coude.
(Ik heb pijn aan mijn arm als ik mijn elleboog buig.)
2.
montrer les | Il faut | dents. | ouvrir la | bouche pour
Il faut ouvrir la bouche pour montrer les dents.
(Je moet je mond openen om je tanden te laten zien.)
3.
nez et | la bouche. | par le | Respire profondément
Respire profondément par le nez et la bouche.
(Adem diep in door je neus en mond.)
4.
voient, et | les oreilles | écoutent bien. | Les yeux
Les yeux voient, et les oreilles écoutent bien.
(De ogen zien, en de oren luisteren goed.)
5.
compter. | doigts | pour | mes | touche | Je
Je touche mes doigts pour compter.
(Ik raak mijn vingers aan om te tellen.)
6.
bougent | quand | marche. | je | Les | jambes
Les jambes bougent quand je marche.
(De benen bewegen als ik loop.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Je touche mon bras pour sentir une douleur. (Ik raak mijn arm aan om pijn te voelen.)
Les yeux servent à bien voir autour de nous. (De ogen dienen om goed om ons heen te zien.)
Elle a mal à la tête et elle doit se reposer. (Ze heeft hoofdpijn en moet rusten.)
Nous plions les jambes quand nous faisons du sport. (We buigen de benen wanneer we sporten.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Sorteer deze woorden volgens of ze een zichtbaar deel van het gezicht of een deel van een ledemaat aanduiden.

Parties du corps du visage

Parties du corps des membres

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Le corps


Het lichaam

2

La main


De hand

3

La langue


De tong

4

Respirer


Ademen

5

La dent


De tand

Exercice 5: Exercice de conversation

Instruction:

  1. Nommez les parties du corps. (Noem de lichaamsdelen.)
  2. Décrivez où vous avez mal. (Beschrijf waar het pijn doet.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Un pied a cinq orteils.

Een voet heeft vijf tenen.

La tête a des yeux, des oreilles, un nez et une bouche.

Het hoofd heeft ogen, oren, een neus en een mond.

J'ai mal au cou.

Mijn nek doet pijn.

Le dos est relié au cou.

De rug is verbonden met de nek.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Je ____ doucement mon nez pour sentir s'il y a quelque chose.

(Ik ____ zachtjes mijn neus aan om te voelen of er iets is.)

2. Tu ____ tes joues quand tu réfléchis.

(Jij ____ je wangen aan als je nadenkt.)

3. Il ____ souvent ses yeux pour vérifier qu'ils ne sont pas fatigués.

(Hij ____ vaak zijn ogen aan om te controleren of ze niet moe zijn.)

4. Nous ____ nos jambes pour voir si elles sont propres après la promenade.

(Wij ____ onze benen aan om te zien of ze schoon zijn na de wandeling.)

Oefening 8: Een bezoek aan de dokter

Instructie:

Aujourd'hui, je (Toucher - Présent) doucement mon visage, surtout mes joues et mes lèvres, car j'ai mal. Mon ami me demande : « Tu (Savoir - Présent) pourquoi tu as mal ? » Je réponds : « Non, je ne (Savoir - Présent) pas. » Nous (Toucher - Présent) ensemble l'oreille et la tête pour vérifier s'il y a une douleur. Puis, mon ami (Savoir - Présent) que je dois respirer profondément pour me calmer. Le médecin dit que mon corps (Savoir - Présent) quand il y a un problème et que j'ai bien fait de venir.


Vandaag raak ik zachtjes mijn gezicht aan, vooral mijn wangen en mijn lippen, want ik heb pijn. Mijn vriend vraagt me: « Weet jij waarom je pijn hebt? » Ik antwoord: « Nee, ik weet het niet. » We raken samen het oor en het hoofd aan om te controleren of er pijn is. Daarna weet mijn vriend dat ik diep moet ademhalen om te kalmeren. De dokter zegt dat mijn lichaam weet wanneer er een probleem is en dat ik goed heb gedaan om te komen.

Werkwoordschema's

Toucher - Aanraken

Présent

  • je touche
  • tu touches
  • il/elle/on touche
  • nous touchons
  • vous touchez
  • ils/elles touchent

Savoir - Weten

Présent

  • je sais
  • tu sais
  • il/elle/on sait
  • nous savons
  • vous savez
  • ils/elles savent

Oefening 9: Le pluriel des noms

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De meervoudsvorm van zelfstandige naamwoorden

Toon vertaling Toon antwoorden

Les yeux, Les joues, Les jambes, Les bouches, Les oreilles, Les doigts, Les lèvres, Les pieds

1. L'oreille:
...
(De oren)
2. La lèvre:
...
(De lippen)
3. La joue:
...
(De wangen)
4. Le doigt:
...
(De vingers)
5. L'œil:
...
(De ogen)
6. La jambe:
...
(De benen)
7. Le pied:
...
(De voeten)
8. La bouche:
...
(De monden)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.22.2 Grammaire

Le pluriel des noms

De meervoudsvorm van zelfstandige naamwoorden


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Toucher aanraken

present

Frans Nederlands
(je/j') touche ik raak
(tu) touches jij raakt aan
(il/elle/on) touche hij/zij/men raakt aan
(nous) touchons wij raken aan
(vous) touchez u raakt aan
(ils/elles) touchent zij raken aan

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Savoir weten

present

Frans Nederlands
(je/j') je sais / j'sais ik weet
tu sais jij weet
(il/elle/on) il sait / elle sait / on sait hij weet/zij weet/men weet
nous savons wij weten
vous savez u weet
(ils/elles) ils savent / elles savent zij weten

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Frans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Inleiding: Lichaamsdelen in het Frans

In deze les leer je de basisprincipes van lichaamsdelen benoemen in het Frans op A1-niveau. Je zult vertrouwd raken met belangrijke woorden die je kunt gebruiken om delen van het gezicht en de ledematen te beschrijven. Bijvoorbeeld: le bras (de arm), la bouche (de mond), les yeux (de ogen), en la jambe (het been). Deze termen zijn essentieel voor dagelijkse gesprekken, vooral in situaties zoals de apotheek, bij de dokter of in de sportschool.

Belangrijke woordclusters

We onderscheiden lichaamsdelen die zichtbaar zijn in het gezicht, zoals l'œil (het oog), le nez (de neus) en la dent (de tand), en lichaamsdelen van de ledematen, zoals la main (de hand), le pied (de voet) en le bras (de arm). Het begrijpen van deze indeling helpt bij het overzichtelijk leren en gebruiken van het vocabulaire.

Zinnen en dialogen

Je oefent met praktische zinnen om pijnklachten te beschrijven, zoals: J'ai mal au bras quand je plie le coude. (Ik heb pijn in mijn arm als ik mijn elleboog buig.) Daarnaast vind je dialogues die je helpen te oefenen in situaties bij de dokter, apotheek en sportschool.

Werkwoorden en grammatica

Deze les bevat ook oefeningen met het werkwoord toucher (aanraken) en zijn vervoegingen, bijvoorbeeld je touche of nous touchons. Ook komt het werkwoord savoir (weten) aan bod in eenvoudige verhalen, wat helpt om je spreekvaardigheid te verbeteren.

Verschillen tussen Nederlands en Frans

In het Frans is het gebruikelijk om pijn aan te geven met de constructie "avoir mal à + bepaald lidwoord + lichaamsdeel" (J'ai mal à la tête = Ik heb hoofdpijn). In het Nederlands zeggen we meestal "Ik heb pijn in mijn hoofd." Verder is het Franse bezittelijk voornaamwoord bij lichaamsdelen vaak niet nodig, terwijl het in het Nederlands vaak gebruikt wordt (mes mains = mijn handen). Een handige uitdrukking is "ouvrir la bouche" (de mond openen), wat letterlijk hetzelfde betekent als in het Nederlands.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏