A1.21: In de kledingwinkel

Au magasin de vêtements

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (17)

 La chemise : Het overhemd (French)

La chemise

Show

Het overhemd Show

 Le pantalon: de broek (French)

Le pantalon

Show

De broek Show

 Le jean : de spijkerbroek (French)

Le jean

Show

De spijkerbroek Show

 La jupe: de rok (French)

La jupe

Show

De rok Show

 La veste: Het jasje (French)

La veste

Show

Het jasje Show

 Le manteau : de jas (French)

Le manteau

Show

De jas Show

 Le vêtement: het kledingstuk (French)

Le vêtement

Show

Het kledingstuk Show

 Les chaussettes: de sokken (French)

Les chaussettes

Show

De sokken Show

 Les chaussures: De schoenen (French)

Les chaussures

Show

De schoenen Show

 Les gants  : De handschoenen (French)

Les gants

Show

De handschoenen Show

 Le sac à main: de handtas (French)

Le sac à main

Show

De handtas Show

 Le chapeau : De hoed (French)

Le chapeau

Show

De hoed Show

 Essayer (passen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Essayer

Show

Passen Show

 Porter (dragen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Porter

Show

Dragen Show

 Faire les magasins: winkelen (French)

Faire les magasins

Show

Winkelen Show

 Les bottes: De laarzen (French)

Les bottes

Show

De laarzen Show

 Les lunettes: de bril (French)

Les lunettes

Show

De bril Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Dis qui porte quoi. (Zeg wie wat draagt.)
  2. Quels autres vêtements connaissez-vous ? (Welke andere kledingstukken ken je?)
  3. Décrivez les vêtements de la personne à côté de vous. (Beschrijf de kleding van de persoon naast je.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Il porte des gants.

Hij draagt handschoenen.

Elle porte une ceinture.

Zij draagt een riem.

Comme un autre vêtement, je connais "robe".

Een ander kledingstuk dat ik ken is 'jurk'.

Petra porte un pantalon et un pull.

Petra draagt een broek en een trui.

Elle porte des bottes.

Zij draagt laarzen.

Ma mère porte des lunettes.

Mijn moeder draagt een bril.

Que portez-vous aujourd'hui ?

Wat draag je vandaag?

...

Oefening 2: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Porter


Dragen

2

Le chapeau


De hoed

3

Les gants


De handschoenen

4

Le manteau


De jas

5

Les lunettes


De bril

Oefening 4: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
que vous l'avez | Bonjour, je cherche | ? | une chemise en | taille M, est-ce
Bonjour, je cherche une chemise en taille M, est-ce que vous l'avez ?
(Hallo, ik ben op zoek naar een overhemd in maat M, heeft u die?)
2.
je peux | manteau, s'il | essayer ce | vous plaît | ? | Est-ce que
Est-ce que je peux essayer ce manteau, s'il vous plaît ?
(Mag ik dit mantel proberen, alstublieft?)
3.
pas souvent. | acheter ce | le porte | je ne | jean, mais | Je veux
Je veux acheter ce jean, mais je ne le porte pas souvent.
(Ik wil deze spijkerbroek kopen, maar ik draag hem niet vaak.)
4.
en noir | les chaussures | Vous avez | les prends. | ? Je
Vous avez les chaussures en noir ? Je les prends.
(Heeft u de schoenen in het zwart? Ik neem ze.)
5.
et le | Je prends | la jupe | main, donnez-les-moi. | sac à
Je prends la jupe et le sac à main, donnez-les-moi.
(Ik neem de rok en de handtas, geef ze aan mij.)
6.
suite. | Je vais les | les pantalons ? | essayer tout de | Pouvez-vous me montrer
Pouvez-vous me montrer les pantalons ? Je vais les essayer tout de suite.
(Kunt u mij de broeken laten zien? Ik ga ze meteen passen.)

Oefening 5: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Je voudrais essayer la chemise rouge. (Ik zou het rode overhemd willen passen.)
Est-ce que vous avez le pantalon en taille 40 ? (Heeft u de broek in maat 40?)
Je porte souvent un jean et une veste. (Ik draag vaak een spijkerbroek en een jas.)
Elle prend les chaussures noires. (Zij neemt de zwarte schoenen.)

Oefening 6: Clusteren van woorden

Instructie: Sleep de woorden in de categorie die overeenkomt met de kleding die we dragen of met de accessoires die we in de winkel vinden.

Vêtements à porter

Accessoires

Oefening 7: Les pronoms compléments directs

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De lijdende voornaamwoorden

Toon vertaling Toon antwoorden

les, nous, me, te, vous, le, la

1. Une chemise :
Je ... prends si c'est ma taille.
(Ik neem hem als het mijn maat is.)
2. Un manteau :
Elle ... porte pour aller au travail.
(Ze draagt het om naar het werk te gaan.)
3. Des vêtements :
Nous ... essayons dans la cabine.
(We passen ze in het pashokje.)
4. Toi :
Je ... vois souvent ici.
(Ik zie je hier vaak.)
5. Moi :
Tu ... demandes souvent mon avis.
(Je vraagt me vaak om mijn mening.)
6. Toi et moi :
Ils ... montrent les nouveaux manteaux.
(Ze laten ons de nieuwe jassen zien.)
7. Des voitures :
Il ... vend aussi en bleu.
(Hij verkoopt ze ook in blauw.)
8. Toi et lui :
Je ... appelle demain pour confirmer.
(Ik bel je morgen om te bevestigen.)

Oefening 8: Les pronoms compléments indirects

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De indirecte voornaamwoordelijke voorwerpen

Toon vertaling Toon antwoorden

lui, te, leur, me

1. Tu :
Je ... donne un nouveau t-shirt.
(Ik geef je een nieuw T-shirt.)
2. Je :
Tu ... paye des baskets.
(Je betaalt me sneakers.)
3. Il :
Je ... donne sa chemise.
(Ik geef hem zijn overhemd.)
4. Elles :
Nous ... vendons une voiture.
(Wij verkopen hun een auto.)
5. Je :
Tu ... dis souvent ça.
(Je zegt dat vaak tegen me.)
6. Ils :
Il ... achète un chapeau.
(Hij koopt voor hen een hoed.)
7. Il :
Elle ... achète un sac.
(Ze koopt hem een tas.)
8. Tu :
Il ... montre quelque chose.
(Hij toont je iets.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.21.3 Grammaire

Les pronoms compléments indirects

De indirecte voornaamwoordelijke voorwerpen


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Essayer passen

present

Frans Nederlands
(je/j') j'essaie/essaye ik pas
(tu) essaies/essayes jij past/past
(il/elle/on) essaie/essaye hij/zij/men past
(nous) essayons wij passen
(vous) essayez jullie passen
(ils/elles) essaient/essayent zij passen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Porter dragen

present

Frans Nederlands
(je/j') porte ik draag
(tu) portes jij draagt
(il/elle/on) porte hij/zij/men draagt
(nous) portons wij dragen
(vous) portez u draagt
(ils/elles) portent zij dragen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Frans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏