Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

  1. Indirecte voornaamwoorden vervangen alleen zelfstandige naamwoorden die naar personen verwijzen.
  2. Deze voornaamwoorden beantwoorden de vraag "à qui?".
  3. Gebruik de voornaamwoorden m'/t' voor een klinker.
Singulier (Enkelvoud)Pluriel (Meervoud)
MeJe me donne (Ik me geef)NousJe nous donne (Ik ons geef)
TeJe te donne (Ik je geef)VousJe vous donne (Ik u geef)
LuiJe lui donne (Ik geef hem)LeurJe leur donne (Ik geef hen)

Uitzonderingen!

  1. Als een zin een direct en een indirect voornaamwoord als aanvulling bevat, wordt eerst het directe geplaatst, daarna het indirecte.

Oefening 1: Les pronoms compléments indirects

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

lui, te, leur, me

1. Tu :
Je ... donne un nouveau t-shirt.
(Ik geef je een nieuw T-shirt.)
2. Je :
Tu ... paye des baskets.
(Je betaalt me sneakers.)
3. Il :
Je ... donne sa chemise.
(Ik geef hem zijn overhemd.)
4. Elles :
Nous ... vendons une voiture.
(Wij verkopen hun een auto.)
5. Je :
Tu ... dis souvent ça.
(Je zegt dat vaak tegen me.)
6. Ils :
Il ... achète un chapeau.
(Hij koopt voor hen een hoed.)
7. Il :
Elle ... achète un sac.
(Ze koopt hem een tas.)
8. Tu :
Il ... montre quelque chose.
(Hij toont je iets.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Je porte ___ chemise rouge aujourd'hui.

(Ik draag vandaag het rode overhemd.)

2. Tu ___ le jean bleu ?

(Pas je de blauwe spijkerbroek?)

3. Il ___ donne le manteau qu'il porte.

(Hij geeft me de jas die hij draagt.)

4. Nous choisissons ___ chaussures noires.

(Wij kiezen de zwarte schoenen.)

5. Vous ___ les gants en hiver.

(Je draagt in de winter handschoenen.)

6. Je ___ donne mon sac à main.

(Ik geef haar mijn handtas.)