Franse leermodules

Onze Franse leerplan is verdeeld in 6 leermodules per CEFR-niveau. Elke leermodule bestaat uit 6 tot 8 hoofdstukken en is ontworpen om in 1 of 2 maanden te bestuderen.

    Lespresentaties Audio- en videomaterialen Oefeningen en werkbladen
Module Leerdoelen Acties
Niveau: A1
1. Se présenter (Jezelf voorstellen)
  • Présentez-vous et demandez des informations. (Stel jezelf voor en vraag om informatie.)
  • Poser des questions de base. (Basisvragen stellen.)
  • Les chiffres de base. (Basiscijfers.)
  • Introduction aux verbes. (Inleiding tot werkwoorden.)
Niveau: A1
2. Des heures aux saisons (Van uren tot seizoenen)
  • Indiquer l'heure. (Tijd aangeven.)
  • Parlez des saisons, des semaines, des mois (Praat over seizoenen, weken, maanden)
  • Parlez de la météo. (Praat over het weer.)
  • Les nombres ordinaux. (De rangtelwoorden.)
Niveau: A1
3. Au jour le jour (Dag tot dag)
  • Parle de tes activités quotidiennes. (Praat over je dagelijkse activiteiten.)
  • Poser des questions de base. (Basisvragen stellen.)
  • Faire les courses et acheter. (Winkelen en kopen.)
Niveau: A1
4. Décrire des objets et des personnes (Objecten en mensen beschrijven)
  • Décrivez ce que vous voyez autour de vous. (Beschrijf wat je in je omgeving ziet.)
  • Adjectifs et objets courants. (Veelvoorkomende bijvoeglijke naamwoorden en voorwerpen.)
  • Décrire l'apparence des personnes et des choses. (Beschrijf het uiterlijk van mensen en dingen.)
Niveau: A1
5. À la maison (Thuis)
  • Décrivez votre domicile et les environs immédiats. (Beschrijf je huis en de directe omgeving.)
  • Animaux domestiques et plantes de base dans et autour de la maison. (Basis huisdieren en planten in en rondom het huis.)
Niveau: A1
6. La ville et le village (De stad en het dorp)
  • Parler des situations quotidiennes les plus courantes dans une ville. (Bespreek de meest voorkomende dagelijkse situaties in een stad.)
  • Demander et donner des indications. (Vragen en geven van richtingen.)
  • Transport et navigation. (Vervoer en navigatie.)
Niveau: A2
1. Voyager : en pleine nature ! (Reizen: op avontuur!)
  • Gérer les situations courantes en voyage. (Omgaan met veelvoorkomende situaties tijdens het reizen.)
  • Exprimer la cause et le but. (Het uitdrukken van oorzaak en doel.)
Niveau: A2
2. Société et gouvernement (Maatschappij en overheid)
  • Connaître les services communs du gouvernement, des médias et du public. (Ken de gangbare overheid, media en publieke diensten.)
  • Gérer la bureaucratie de base. (Omgaan met basisbureaucratie.)
  • Apprenez les temps du passé. (Leer de verleden tijden.)
Niveau: A2
3. Projets du week-end (Weekendplannen)
  • Parler des activités courantes du week-end. (Praat over veelvoorkomende weekendactiviteiten.)
  • Intégrez les temps du futur simple. (Integreer de toekomende tijd.)
Niveau: A2
4. Mode de vie (Levensstijl)
  • Parlez de votre mode de vie. (Praat over je levensstijl.)
  • Découvrez les modes de vie d'aujourd'hui et du passé. (Ontdek levensstijlen van nu en het verleden.)
Niveau: A2
5. Ménage quotidien (Dagelijks huishouden)
  • Tout sur les situations domestiques de base. (Alles over basis huishoudelijke situaties.)
  • Conditionnel présent. (Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd.)
Niveau: A2
6. Au travail (Op het werk)
  • Vocabulaire de base au travail et au bureau. (Basiswoordenschat op het werk en op kantoor.)
  • Trouver et obtenir un emploi. (Een baan vinden en krijgen.)
  • Subjonctif et temps hypothétiques. (Subjunctieve en hypothetische tijden.)
  • Impératifs négatifs et irréguliers. (Negatieve en onregelmatige imperatieven.)