Frans A1 module 4: Décrire des objets et des personnes (Objecten en mensen beschrijven)
Dit is leermodule 4 van 6 van ons Franse A1-curriculum. Elke leermodule bevat 6 tot 8 hoofdstukken.
Leerdoelen:
-
Décrivez ce que vous voyez autour de vous.
(Beschrijf wat je in je omgeving ziet.)
-
Adjectifs et objets courants.
(Veelvoorkomende bijvoeglijke naamwoorden en voorwerpen.)
-
Décrire l'apparence des personnes et des choses.
(Beschrijf het uiterlijk van mensen en dingen.)
Lessen (8)
Leerdoelen
-
Décrire l'apparence physique des gens
(Beschrijf het uiterlijk van mensen)
-
Utiliser des adjectifs pour décrire les gens.
(Gebruik bijvoeglijke naamwoorden om mensen te beschrijven.)
-
Adjectifs: Accord et place
(Bijvoeglijk naamwoorden: overeenstemming en plaats)
Leerdoelen
-
Décrivez les couleurs des objets courants.
(Beschrijf de kleuren van gewone voorwerpen.)
-
Couleurs de base, composés et cheveux.
(Basis-, samengestelde en haarkleuren.)
-
Les conjonctions de coordination:"Et", "Ou", "Car", "Mais"
(De nevenschikkende voegwoorden: "Et", "Ou", "Car", "Mais")
Leerdoelen
-
Exprimez vos émotions de base.
(Druk je basisemoties uit.)
-
Décrire les émotions des autres.
(Beschrijf de gevoelens van anderen.)
-
Le conditionnel type zéro
(de nulvoorwaardelijke wijs)
-
Le présent de l'indicatif : verbes régulier (3ème groupe)
(de tegenwoordige tijd: regelmatige werkwoorden (3e groep))
-
Résumé du présent de l'indicatif
(Samenvatting van de tegenwoordige tijd indicatief)
Leerdoelen
-
Décrire goût, odorat, vue, son et toucher
(Beschrijf smaak, geur, zicht, geluid en aanraking)
-
Comparer les choses
(Dingen vergelijken)
-
Les adjectifs comparatifs: "Plus", "Moins", "Aussi"
(De vergrotende bijvoeglijke naamwoorden: "Plus", "Moins", "Aussi")
Leerdoelen
-
Décrire les formes et les figures.
(Beschrijf vormen en figuren.)
-
Décrivez des objets de base.
(Beschrijf basisobjecten.)
-
Exprimer des préférences.
(Geef voorkeuren aan.)
-
La négation simple
(de eenvoudige ontkenning)
Leerdoelen
-
Apprenez à décrire le caractère des personnes.
(Leer het karakter van mensen te beschrijven.)
-
Parler des personnalités.
(Praat over persoonlijkheden.)
-
Les superlatifs: "Le plus, Le moins,etc..."
(De superlatieven: "Le plus, Le moins," etc...)
Leerdoelen
-
Exprimez ce dont vous avez besoin.
(Druk uit wat je nodig hebt.)
-
Parle de ce que tu ressens dans ton corps.
(Vertel hoe je lichaam aanvoelt.)
-
Les pronoms toniques: Moi, Toi, Lui...
(De klemtoonvoornaamwoorden: Moi, Toi, Lui...)
Leerdoelen
-
Exprimer la maladie et la douleur.
(Uitdrukken van ziekte en pijn.)
-
Exprimez votre état de santé chez le médecin.
(Leg je medische toestand uit bij de dokter.)
-
Le futur proche : "Aller" + Infinitif
(De naaste toekomst : "Aller" + infinitief)