Leer Franse emoties en gevoelens met nuttige woorden zoals "heureux" (gelukkig), "triste" (verdrietig) en zinnen in de tegenwoordige tijd zoals "Je me sens content" en "Si tu es fatigué" om dagelijkse situaties te beschrijven.

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (17)

 Content: tevreden (French)

Content

Show

Tevreden Show

 Heureux: blij (French)

Heureux

Show

Blij Show

 Triste: verdrietig (French)

Triste

Show

Verdrietig Show

 Malheureux: ongelukkig (French)

Malheureux

Show

Ongelukkig Show

 Amoureux: verliefd (French)

Amoureux

Show

Verliefd Show

 Nerveux: nerveus (French)

Nerveux

Show

Nerveus Show

 Fatigué: moe (French)

Fatigué

Show

Moe Show

 Effrayé: bang (French)

Effrayé

Show

Bang Show

 Mal : Slecht (French)

Mal

Show

Slecht Show

 Bien: goed (French)

Bien

Show

Goed Show

 Enervé: Geïrriteerd (French)

Enervé

Show

Geïrriteerd Show

 J'aime ...: Ik hou van ... (French)

J'aime ...

Show

Ik hou van ... Show

 Je déteste ...: Ik haat ... (French)

Je déteste ...

Show

Ik haat ... Show

 J'adore ...: Ik ben dol op ... (French)

J'adore ...

Show

Ik ben dol op ... Show

 Ressentir (voelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ressentir

Show

Voelen Show

 Penser (denken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Penser

Show

Denken Show

 Se sentir (zich voelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Se sentir

Show

Zich voelen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
Si tu es content, tu souris toujours.
(Als je blij bent, glimlach je altijd.)
2.
Je pense que tu es fatigué aujourd'hui.
(Ik denk dat je vandaag moe bent.)
3.
Si tu vois quelqu'un de triste, demande-lui s'il va bien.
(Als je iemand verdrietig ziet, vraag dan of het goed met hem gaat.)
4.
Nous sommes amoureux quand nous sommes très heureux.
(We zijn verliefd als we erg gelukkig zijn.)
5.
Si tu dors bien, tu te sens mieux le matin.
(Als je goed slaapt, voel je je 's ochtends beter.)
6.
Ils ont peur quand ils voient un serpent.
(Ze zijn bang als ze een slang zien.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Je me sens content quand je parle avec mes amis. (Ik voel me blij als ik met mijn vrienden spreek.)
Si tu bois trop de café, tu deviens nerveux. (Als je te veel koffie drinkt, word je nerveus.)
Elle est triste parce qu'elle a perdu son livre. (Ze is verdrietig omdat ze haar boek is kwijtgeraakt.)
Nous pensons que tu es très heureux aujourd'hui. (We denken dat je vandaag erg gelukkig bent.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Groepeer deze woorden in twee categorieën volgens of ze positieve emoties of negatieve emoties uitdrukken.

Émotions positives

Émotions négatives

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Malheureux


Ongelukkig

2

Mal


Slecht

3

J'adore ...


Ik ben dol op ...

4

Content


Tevreden

5

Triste


Verdrietig

Exercice 5: Gespreksoefening

Instruction:

  1. Wat is de emotie in elke afbeelding? (Wat is de emotie in elke afbeelding?)
  2. Vraag aan de persoon naast je hoe ze zich voelen. (Vraag aan de persoon naast je hoe hij of zij zich voelt.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Le garçon sur la première photo est heureux.

De jongen op de eerste foto is blij.

La fille se sent fatiguée.

Het meisje voelt zich moe.

Elle est très en colère.

Zij is erg boos.

Comment te sens-tu ?

Hoe voel je je?

Je suis calme et heureux.

Ik ben rustig en gelukkig.

Je suis un peu fatigué.

Ik ben een beetje moe.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Je ______ de la joie quand je vois mes amis.

(Ik ______ vreugde als ik mijn vrienden zie.)

2. Tu ______ que la vie en France est intéressante.

(Je ______ dat het leven in Frankrijk interessant is.)

3. Il ______ fatigué après une longue journée de travail.

(Hij ______ zich moe na een lange werkdag.)

4. Nous ______ souvent de la satisfaction quand nous réussissons.

(Wij ______ vaak voldoening als wij slagen.)

Oefening 8: Een dag vol emoties op kantoor en thuis

Instructie:

Aujourd'hui, je (Ressentir - Présent) beaucoup de fatigue, car je (Dormir - Présent) mal ces derniers jours. Mon collègue (Penser - Présent) que c'est à cause du stress au travail. Si je ne (Se sentir - Présent) pas mieux, je (Demander - Présent) un rendez-vous à mon médecin. Ce soir, quand je (Rentrer - Présent) chez moi, je (Voir - Présent) que ma famille est contente de me voir. Cela me (Rendre - Présent) heureux et apaise mes inquiétudes.


Vandaag voel ik me erg moe, omdat ik de laatste dagen slecht slaap . Mijn collega denkt dat het door de stress op het werk komt. Als ik me niet beter voel , vraag ik een afspraak bij mijn arts. Vanavond, als ik naar huis ga , zie ik dat mijn familie blij is om mij te zien. Dat maakt me gelukkig en verzacht mijn zorgen.

Werkwoordschema's

Ressentir - Voelen

Présent

  • Je ressens
  • Tu ressens
  • Il/Elle/On ressent
  • Nous ressentons
  • Vous ressentez
  • Ils/Elles ressentent

Dormir - Slapen

Présent

  • Je dors
  • Tu dors
  • Il/Elle/On dort
  • Nous dormons
  • Vous dormez
  • Ils/Elles dorment

Penser - Denken

Présent

  • Je pense
  • Tu penses
  • Il/Elle/On pense
  • Nous pensons
  • Vous pensez
  • Ils/Elles pensent

Se sentir - Zich voelen

Présent

  • Je me sens
  • Tu te sens
  • Il/Elle/On se sent
  • Nous nous sentons
  • Vous vous sentez
  • Ils/Elles se sentent

Demander - Vragen

Présent

  • Je demande
  • Tu demandes
  • Il/Elle/On demande
  • Nous demandons
  • Vous demandez
  • Ils/Elles demandent

Rentrer - Gaan

Présent

  • Je rentre
  • Tu rentres
  • Il/Elle/On rentre
  • Nous rentrons
  • Vous rentrez
  • Ils/Elles rentrent

Voir - Zien

Présent

  • Je vois
  • Tu vois
  • Il/Elle/On voit
  • Nous voyons
  • Vous voyez
  • Ils/Elles voient

Rendre - Maken

Présent

  • Je rends
  • Tu rends
  • Il/Elle/On rend
  • Nous rendons
  • Vous rendez
  • Ils/Elles rendent

Oefening 9: Le conditionnel type zéro

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De nulvoorwaardelijke wijs

Toon vertaling Toon antwoorden

dors, aimes, est, manges, ont, ouvres, mets, offre

1. Mettre:
: Si tu du sucre dans le café, il devient sucré.
(Als je suiker in de koffie doet, wordt hij zoet.)
2. Avoir:
: Si les plantes de l'eau, elles poussent.
(Als planten water hebben, groeien ze.)
3. Manger:
: Si tu ne pas quand tu rentre, tu as faim.
(Als je niet eet als je thuiskomt, heb je honger.)
4. Ouvrir:
: Si tu la fenêtre, l'air rentre.
(Als je het raam opent, komt de lucht binnen.)
5. Offrir:
: S'il un cadeau à son ami, il est content.
(Als hij een cadeau aan zijn vriend geeft, is hij blij.)
6. Aimer:
: Si tu vraiment cette fille, tu es amoureux.
(Als je echt van dat meisje houdt, ben je verliefd.)
7. Dormir:
: Si tu ne pas la nuit, tu es fatigué.
(Als je 's nachts niet slaapt, ben je moe.)
8. Être:
: S'il effrayé par les oiseaux, il crie souvent dans la rue.
(Als hij bang is voor vogels, schreeuwt hij vaak op straat.)

Oefening 10: Le présent de l'indicatif : verbes régulier (3ème groupe)

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De tegenwoordige tijd: regelmatige werkwoorden (3e groep)

Toon vertaling Toon antwoorden

crois, dors, vivent, vois, ressentez, ressent, sort, savez

1. Savoir :
Vous que je me sens mal depuis un mois.
(Je weet dat ik me al een maand slecht voel.)
2. Ressentir :
Ta famille de la joie de te voir.
(Je familie voelt vreugde om je te zien.)
3. Croire :
Tu que j'aime l'école alors que non.
(Je gelooft dat ik van school hou terwijl dat niet zo is.)
4. Voir :
Je que tu es heureux.
(Ik zie dat je gelukkig bent.)
5. Dormir :
Tu longtemps quand tu te sens mal.
(Je slaapt lang als je je slecht voelt.)
6. Vivre :
Les filles sont contentes depuis qu'elles avec toi.
(De meisjes zijn blij sinds ze bij jou wonen.)
7. Ressentir :
Vous du stresse avant un examen.
(Je voelt stress voor een examen.)
8. Sortir :
Ta copine quand elle est contente.
(Je vriendin gaat uit als ze blij is.)

Oefening 11: Résumé du présent de l'indicatif

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Samenvatting van de tegenwoordige tijd

Toon vertaling Toon antwoorden

ressens, prends, manges, finis, vois, pense, vis, demandons

1. Penser :
Mon frère que je suis triste.
(Mijn broer denkt dat ik verdrietig ben.)
2. Ressentir :
Je de la tristesse quand tu n'es pas là.
(Ik voel verdriet wanneer je er niet bent.)
3. Voir :
Je que ta mère est contente de sa journée.
(Ik zie dat je moeder tevreden is over haar dag.)
4. Manger :
Tu beaucoup quand tu es énervé.
(Je eet veel als je boos bent.)
5. Demander :
Nous aux enfants s'ils se sentent bien.
(We vragen de kinderen of ze zich goed voelen.)
6. Finir :
Tous les soirs, je ma journée fatigué.
(Elke avond eindig ik mijn dag moe.)
7. Prendre :
Tu du temps pour toi quand tu es malheureux.
(Je neemt tijd voor jezelf als je ongelukkig bent.)
8. Vivre :
Je en France depuis dix ans.
(Ik woon sinds tien jaar in Frankrijk.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.25.2 Grammaire

Le conditionnel type zéro

De nulvoorwaardelijke wijs


A1.25.3 Grammaire

Le présent de l'indicatif : verbes régulier (3ème groupe)

De tegenwoordige tijd: regelmatige werkwoorden (3e groep)


A1.25.4 Grammaire

Résumé du présent de l'indicatif

Samenvatting van de tegenwoordige tijd


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Ressentir voelen

Present

Frans Nederlands
(je/j') ressens ik voel
(tu) ressens jij voelt
(il/elle/on) ressent hij/zij/men voelt
(nous) ressentons wij voelen
(vous) ressentez jullie voelen
(ils/elles) ressentent zij voelen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Penser denken

Present

Frans Nederlands
(je/j') je pense / j' pense ik denk
tu penses jij denkt
(il/elle/on) il pense / elle pense / on pense hij denkt/zij denkt/men denkt
nous pensons wij denken
vous pensez jullie denken
(ils/elles) ils pensent / elles pensent zij denken

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Se sentir zich voelen

Present

Frans Nederlands
(je/j') je me sens ik voel me
tu te sens jij voelt je
il/elle/on se sent hij/zij/men voelt zich
nous nous sentons wij voelen ons
vous vous sentez u voelt zich
ils/elles se sentent zij voelen zich

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Frans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Emoties en gevoelens in het Frans

Deze les richt zich op het uitdrukken van emoties en gevoelens in het Frans, met een nadruk op het gebruik van de werkwoordstijd le présent de l'indicatif en de conditionnel type zéro. Je leert veelgebruikte woorden en uitdrukkingen voor positieve en negatieve emoties, en oefent hoe je deze kunt toepassen in dagelijkse situaties zoals op het werk, in een café of bij de apotheek.

Belangrijke emotiewoorden

De les onderscheidt emoties in twee categorieën:

  • Émotions positives: heureux (gelukkig), content (tevreden), amoureux (verliefd), bien (goed)
  • Émotions négatives: triste (verdrietig), énervé (geërgerd), effrayé (bang), fatigué (moe)

Gebruik van de tegenwoordige tijd in emoties

In deze les oefen je met regelmatig vervoegde werkwoorden uit de derde groep in de tegenwoordige tijd, die vaak gebruikt worden om gevoelens en emoties uit te drukken, bijvoorbeeld:

  • Je ressens de la joie quand je vois mes amis. (Ik voel vreugde wanneer ik mijn vrienden zie.)
  • Tu penses que la vie en France est intéressante. (Je denkt dat het leven in Frankrijk interessant is.)
  • Il se sent fatigué après une longue journée. (Hij voelt zich moe na een lange dag.)

Conditionnel type zéro: oorzaak en gevolg

Met de conditionnel type zéro (de nulvoorwaarde) spreek je over algemene waarheden en vaste relaties tussen oorzaak en gevolg, vaak gekoppeld aan emoties:

  • Si tu bois trop de café, tu deviens nerveux. (Als je te veel koffie drinkt, word je zenuwachtig.)
  • Si tu dors bien, tu te sens mieux le matin. (Als je goed slaapt, voel je je 's ochtends beter.)

Contextuele dialogen voor emotie-uitdrukking

De les bevat praktische dialogsituaties waarbij je leert emoties te benoemen en te bespreken, bijvoorbeeld na een vergadering op kantoor, tijdens een gesprek in een café en bij het praten over gevoelens bij de apotheek. Dit helpt je de taal in echte situaties toe te passen.

Verschillen en aandachtspunten tussen Nederlands en Frans

In het Nederlands worden emoties vaak direct met een werkwoord zoals voelen uitgedrukt, vergelijkbaar met het Franse se sentir. Let op het reflexieve gebruik in het Frans: je me sens versus het Nederlandse ik voel me. Ook worden werkwoorden van de derde groep regelmatig vervoegd, maar hun uitgangen verschillen; het is belangrijk hier aandacht aan te besteden om correcte zinnen te vormen.

Een ander verschil is de gebruikelijkheid van de conditie type zéro in het Frans om algemene waarheden te beschrijven met 'si' (als/indien), die ook vergelijkbaar is met het Nederlands, maar in het Frans vaak met de tegenwoordige tijd ondersteund wordt.

Handige uitdrukkingen om te onthouden:

  • Je me sens bien – Ik voel me goed
  • Je suis fatigué(e) – Ik ben moe
  • Si tu es content, tu souris toujours. – Als je tevreden bent, lach je altijd.
  • Tu as l'air fatigué – Je ziet er moe uit

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏