A1.25: Emoties en gevoelens

Émotions et sentiments

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (17)

 Content: tevreden (French)

Content

Show

Tevreden Show

 Heureux: blij (French)

Heureux

Show

Blij Show

 Triste: verdrietig (French)

Triste

Show

Verdrietig Show

 Malheureux: ongelukkig (French)

Malheureux

Show

Ongelukkig Show

 Amoureux: verliefd (French)

Amoureux

Show

Verliefd Show

 Nerveux: nerveus (French)

Nerveux

Show

Nerveus Show

 Fatigué: moe (French)

Fatigué

Show

Moe Show

 Effrayé: bang (French)

Effrayé

Show

Bang Show

 Mal : Slecht (French)

Mal

Show

Slecht Show

 Bien: goed (French)

Bien

Show

Goed Show

 Enervé: Geïrriteerd (French)

Enervé

Show

Geïrriteerd Show

 J'aime ...: Ik hou van ... (French)

J'aime ...

Show

Ik hou van ... Show

 Je déteste ...: Ik haat ... (French)

Je déteste ...

Show

Ik haat ... Show

 J'adore ...: Ik ben dol op ... (French)

J'adore ...

Show

Ik ben dol op ... Show

 Ressentir (voelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ressentir

Show

Voelen Show

 Penser (denken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Penser

Show

Denken Show

 Se sentir (zich voelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Se sentir

Show

Zich voelen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Quelle est l'émotion dans chaque image ? (Wat is de emotie in elke afbeelding?)
  2. Demandez à la personne à côté de vous comment elle se sent. (Vraag aan de persoon naast je hoe hij of zij zich voelt.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Le garçon sur la première photo est heureux.

De jongen op de eerste foto is blij.

La fille se sent fatiguée.

Het meisje voelt zich moe.

Elle est très en colère.

Zij is erg boos.

Comment te sens-tu ?

Hoe voel je je?

Je suis calme et heureux.

Ik ben rustig en gelukkig.

Je suis un peu fatigué.

Ik ben een beetje moe.

...

Oefening 2: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Malheureux


Ongelukkig

2

Mal


Slecht

3

J'adore ...


Ik ben dol op ...

4

Content


Tevreden

5

Triste


Verdrietig

Oefening 4: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
beaucoup. | Si tu | tu souris | es content,
Si tu es content, tu souris beaucoup.
(Als je blij bent, glimlach je veel.)
2.
mes amis. | Je ressens | joie quand | de la | je vois
Je ressens de la joie quand je vois mes amis.
(Ik voel vreugde als ik mijn vrienden zie.)
3.
ne pas | manteau pour | S'il fait | froid, je | avoir froid. | mets un
S'il fait froid, je mets un manteau pour ne pas avoir froid.
(Als het koud is, doe ik een jas aan om het niet koud te krijgen.)
4.
toujours à | quelqu'un. | tu penses | amoureux quand | Tu es
Tu es amoureux quand tu penses toujours à quelqu'un.
(Je bent verliefd als je altijd aan iemand denkt.)
5.
bien dormir | ce soir. | Si vous | vous devez | êtes stressé,
Si vous êtes stressé, vous devez bien dormir ce soir.
(Als je gestrest bent, moet je vanavond goed slapen.)
6.
demain. | Ils sont | qu'ils ont | un examen | nerveux parce
Ils sont nerveux parce qu'ils ont un examen demain.
(Ze zijn nerveus omdat ze morgen een examen hebben.)

Oefening 5: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Je me sens très content quand je parle avec toi. (Ik voel me erg blij als ik met jou praat.)
Si tu es fatigué, tu dois te reposer. (Als je moe bent, moet je uitrusten.)
Nous pensons que tu es nerveux à cause de l’examen demain. (We denken dat je nerveus bent vanwege het examen morgen.)
Elle est heureuse quand elle écoute sa musique préférée. (Ze is gelukkig wanneer ze naar haar favoriete muziek luistert.)

Oefening 6: Clusteren van woorden

Instructie: Verdeel deze woorden in twee groepen afhankelijk van of ze positieve of negatieve emoties uitdrukken.

Émotions positives

Émotions négatives

Oefening 7: Le conditionnel type zéro

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De nulvoorwaardelijke wijs

Toon vertaling Toon antwoorden

dors, aimes, est, manges, ont, ouvres, mets, offre

1. Mettre:
: Si tu ... du sucre dans le café, il devient sucré.
(Als je suiker in de koffie doet, wordt hij zoet.)
2. Avoir:
: Si les plantes ... de l'eau, elles poussent.
(Als planten water hebben, groeien ze.)
3. Manger:
: Si tu ne ... pas quand tu rentre, tu as faim.
(Als je niet eet als je thuiskomt, heb je honger.)
4. Ouvrir:
: Si tu ... la fenêtre, l'air rentre.
(Als je het raam opent, komt de lucht binnen.)
5. Offrir:
: S'il ... un cadeau à son ami, il est content.
(Als hij een cadeau aan zijn vriend geeft, is hij blij.)
6. Aimer:
: Si tu ... vraiment cette fille, tu es amoureux.
(Als je echt van dat meisje houdt, ben je verliefd.)
7. Dormir:
: Si tu ne ... pas la nuit, tu es fatigué.
(Als je 's nachts niet slaapt, ben je moe.)
8. Être:
: S'il ... effrayé par les oiseaux, il crie souvent dans la rue.
(Als hij bang is voor vogels, schreeuwt hij vaak op straat.)

Oefening 8: Le présent de l'indicatif : verbes régulier (3ème groupe)

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De tegenwoordige tijd: regelmatige werkwoorden (3e groep)

Toon vertaling Toon antwoorden

crois, dors, vivent, vois, ressentez, ressent, sort, savez

1. Savoir :
Vous ... que je me sens mal depuis un mois.
(Je weet dat ik me al een maand slecht voel.)
2. Ressentir :
Ta famille ... de la joie de te voir.
(Je familie voelt vreugde om je te zien.)
3. Croire :
Tu ... que j'aime l'école alors que non.
(Je gelooft dat ik van school hou terwijl dat niet zo is.)
4. Voir :
Je ... que tu es heureux.
(Ik zie dat je gelukkig bent.)
5. Dormir :
Tu ... longtemps quand tu te sens mal.
(Je slaapt lang als je je slecht voelt.)
6. Vivre :
Les filles sont contentes depuis qu'elles ... avec toi.
(De meisjes zijn blij sinds ze bij jou wonen.)
7. Ressentir :
Vous ... du stresse avant un examen.
(Je voelt stress voor een examen.)
8. Sortir :
Ta copine ... quand elle est contente.
(Je vriendin gaat uit als ze blij is.)

Oefening 9: Résumé du présent de l'indicatif

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Samenvatting van de tegenwoordige tijd

Toon vertaling Toon antwoorden

ressens, prends, manges, finis, vois, pense, vis, demandons

1. Penser :
Mon frère ... que je suis triste.
(Mijn broer denkt dat ik verdrietig ben.)
2. Ressentir :
Je ... de la tristesse quand tu n'es pas là.
(Ik voel verdriet wanneer je er niet bent.)
3. Voir :
Je ... que ta mère est contente de sa journée.
(Ik zie dat je moeder tevreden is over haar dag.)
4. Manger :
Tu ... beaucoup quand tu es énervé.
(Je eet veel als je boos bent.)
5. Demander :
Nous ... aux enfants s'ils se sentent bien.
(We vragen de kinderen of ze zich goed voelen.)
6. Finir :
Tous les soirs, je ... ma journée fatigué.
(Elke avond eindig ik mijn dag moe.)
7. Prendre :
Tu ... du temps pour toi quand tu es malheureux.
(Je neemt tijd voor jezelf als je ongelukkig bent.)
8. Vivre :
Je ... en France depuis dix ans.
(Ik woon sinds tien jaar in Frankrijk.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.25.2 Grammaire

Le conditionnel type zéro

De nulvoorwaardelijke wijs


A1.25.3 Grammaire

Le présent de l'indicatif : verbes régulier (3ème groupe)

De tegenwoordige tijd: regelmatige werkwoorden (3e groep)


A1.25.4 Grammaire

Résumé du présent de l'indicatif

Samenvatting van de tegenwoordige tijd


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Ressentir voelen

present

Frans Nederlands
(je/j') ressens ik voel
(tu) ressens jij voelt
(il/elle/on) ressent hij/zij/men voelt
(nous) ressentons wij voelen
(vous) ressentez jullie voelen
(ils/elles) ressentent zij voelen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Penser denken

present

Frans Nederlands
(je/j') je pense / j' pense ik denk
tu penses jij denkt
(il/elle/on) il pense / elle pense / on pense hij denkt/zij denkt/men denkt
nous pensons wij denken
vous pensez jullie denken
(ils/elles) ils pensent / elles pensent zij denken

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Se sentir zich voelen

present

Frans Nederlands
(je/j') je me sens ik voel me
tu te sens jij voelt je
il/elle/on se sent hij/zij/men voelt zich
nous nous sentons wij voelen ons
vous vous sentez u voelt zich
ils/elles se sentent zij voelen zich

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Frans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏