Leer de Franse woorden voor familieleden en de bezittelijke voornaamwoorden (mon, ma, ton, leur) in context. Oefen met eenvoudige dialogen en zinnen om je familie in het Frans te beschrijven. Deze les helpt je ook met basiswerkwoorden zoals aimer (houden van) en visiter (bezoeken) om natuurlijke gesprekken te voeren over familie.
Luister- en leesmateriaal
Oefen woordenschat in context met echte materialen.
Woordenschat (20) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 2: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 3: Clusteren van woorden
Instructie: Rangschik de volgende woorden volgens of ze een lid van de naaste familie of de uitgebreide familie aanduiden.
Famille proche
Famille élargie
Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
Le couple
Het stel
2
La sœur
De zus
3
Le frère
De broer
4
Le mari
De echtgenoot
5
Le père
De vader
Exercice 5: Exercice de conversation
Instruction:
- Décrivez les relations indiquées entre les membres de la famille. (Beschrijf de aangegeven relaties tussen de familieleden.)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Voorbeeldzinnen:
Juliette est la femme de Mark. Juliette is de vrouw van Mark. |
Alexis et Louise sont les grands-parents d'Anna. Alexis en Louise zijn de grootouders van Anna. |
Marco est le fils de Birgit et Stephan. Marco is de zoon van Birgit en Stephan. |
Le garçon et la fille sont frères et sœurs. De jongen en het meisje zijn broer en zus. |
Caitlin est la mère de deux filles. Caitlin is de moeder van twee meisjes. |
La fille a deux frères. Het meisje heeft twee broers. |
... |
Oefening 6: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 7: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. J’__ passer du temps avec ma famille le week-end.
(Ik __ het leuk om in het weekend tijd door te brengen met mijn familie.)2. Tu __ souvent tes cousins à Paris ?
(Je __ vaak je neven en nichten in Parijs?)3. Il __ présenter sa famille à ses collègues.
(Hij __ ervan zijn familie aan zijn collega’s voor te stellen.)4. Nous __ souvent nos grands-parents le dimanche.
(Wij __ vaak onze grootouders op zondag.)Oefening 8: Mijn familie en mijn bezoeken
Instructie:
Werkwoordschema's
Aimer - Houden van
Présent
- j'aime
- tu aimes
- il/elle/on aime
- nous aimons
- vous aimez
- ils/elles aiment
Visiter - Bezoeken
Présent
- je visite
- tu visites
- il/elle/on visite
- nous visitons
- vous visitez
- ils/elles visitent
Oefening 9: Les adjectifs possesifs
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden
Toon vertaling Toon antwoordenLeur, ton, mon, sa, son, nos, mes
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Aimer houden van Delen Gekopieerd!
present
Frans | Nederlands |
---|---|
(je/j') aime | ik houd van |
(tu) aimes | jij houdt van |
(il/elle/on) aime | hij/zij/men houdt van |
(nous) aimons | wij houden van |
(vous) aimez | jullie houden van |
(ils/elles) aiment | zij houden van |
Visiter bezoeken Delen Gekopieerd!
present
Frans | Nederlands |
---|---|
(je/j') je visite / j visite | ik bezoek |
tu visites | jij bezoekt |
(il/elle/on) il visite / elle visite / on visite | hij bezoekt / zij bezoekt / men bezoekt |
nous visitons | wij bezoeken |
vous visitez | jullie bezoeken |
(ils/elles) ils visitent / elles visitent | zij bezoeken |
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Frans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Familie en Bezittelijke Voornaamwoorden in het Frans
Deze les is bedoeld voor beginners (niveau A1) die Frans leren en richt zich op het thema familie. Je leert de namen van familieleden, zowel van de nauwste familie zoals le père (de vader), la mère (de moeder), le frère (de broer), en la sœur (de zus), als van de uitgebreidere familie zoals le grand-père (de grootvader) en la tante (de tante). Hierbij leer je ook hoe je deze woorden kunt classificeren volgens hun betekenis.
Belangrijke grammatica: Bezittelijke voornaamwoorden
Een belangrijk onderdeel van de les zijn de bezittelijke voornaamwoorden (adjectifs possessifs) in het Frans, die aangeven van wie iets is. Bijvoorbeeld:
- Mon frère (mijn broer)
- Ta mère (jouw moeder)
- Leur fille (hun dochter)
Deze voornaamwoorden veranderen afhankelijk van het geslacht en het aantal van het zelfstandig naamwoord.
Gebruik in gesprekken
De les bevat ook dialogen die laten zien hoe je over je familie kunt praten, zoals bij het voorstellen aan een collega, of tijdens een gesprek in een café of bibliotheek. Hierbij wordt veel geoefend met de bezittelijke voornaamwoorden en eenvoudige zinnen over gezinsleden.
Oefeningen en werkwoorden
Je krijgt oefeningen waarmee je de juiste vervoegingen van werkwoorden kunt oefenen, zoals aimer (houden van) en visiter (bezoeken), wat vaak voorkomt in de voorbeeldzinnen. Ook is er een kort verhaaltje met werkwoordsvervoegingen om de inhoud beter te begrijpen.
Tips over verschillen met het Nederlands
In het Frans veranderen bezittelijke voornaamwoorden vaker dan in het Nederlands omdat ze afgestemd moeten worden op het geslacht en het getal van het volgende woord. Zo gebruik je mon bij mannelijke woorden en ma bij vrouwelijke woorden, terwijl ze in het Nederlands altijd mijn zijn. Bijvoorbeeld: mon frère (mijn broer) vs. ma sœur (mijn zus). De Franse zinsbouw volgt vaak het patroon bezittelijk voornaamwoord + zelfstandig naamwoord.
Gebruikelijke woorden om familie te bespreken zijn bijvoorbeeld:
- la famille - de familie
- le frère - de broer
- la mère - de moeder
- le grand-père - de grootvader
Probeer bij het leren vooral te letten op de overeenkomsten en verschillen met het Nederlands om de taal beter te doorgronden en correct te gebruiken.