10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Gesprek

1. Thomas: Bonjour grand-mère, est-ce que tu vas bien aujourd’hui ? (Hallo grootmoeder, gaat het vandaag goed met je?) Show
2. Grand-mère: Oui, merci. Et ta sœur, est-ce qu’elle va bien ? (Ja, dank je. En je zus, gaat het goed met haar?) Show
3. Thomas: Oui, elle travaille beaucoup, mais elle est contente. (Ja, ze werkt veel, maar ze is blij.) Show
4. Grand-mère: Et ton frère ? Il a quel âge maintenant ? (En jouw broer? Hoe oud is hij nu?) Show
5. Thomas: Il a dix-huit ans. Il vient de finir le lycée. (Hij is achttien jaar oud. Hij is net klaar met de middelbare school.) Show
6. Grand-mère: Déjà ? Je me souviens de lui tout petit avec ton père. (Al? Ik herinner me hem nog toen hij heel klein was met jouw vader.) Show
7. Thomas: Le temps passe vite ! (De tijd gaat snel!) Show
8. Grand-mère: Oui, ta mère dit la même chose ! Est-ce que tes cousins viennent encore le week-end ? (Ja, je moeder zegt hetzelfde! Komen je neven en nichten nog steeds in het weekend?) Show
9. Thomas: Parfois. quand ils viennent, mon cousin Marc joue au foot avec mon frère. (Soms, als ze komen, speelt mijn neef Marc voetbal met mijn broer.) Show
10. Grand-mère: Et ta tante ? Elle habite toujours près de chez vous ? (En je tante? Woont ze nog steeds in de buurt van jullie?) Show
11. Thomas: Oui, elle habite à côté de mes parents. (Ja, ze woont naast mijn ouders.) Show
12. Grand-mère: Ta famille est belle! (Je familie is mooi!) Show

Oefening 1: Discussievragen

Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.

  1. Quel âge a le frère de Thomas ?
    2. Hoe oud is de broer van Thomas?
  2. Où habite la tante de Thomas ?
    3. Waar woont de tante van Thomas?
  3. Que fait la sœur de Thomas ?
    4. Wat doet de zus van Thomas?
  4. Qui joue au foot avec le frère de Thomas ?
    5. Wie speelt er voetbal met de broer van Thomas?
  5. Tu vois souvent tes cousins ou ta famille le week-end ?
    6. Zie je je neven of je familie vaak in het weekend?

Oefening 2: Vul de open plekken in en maak de zinnen af

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

grand-mère, père, frère, mère, sœur

1.
Déjà ? Je me souviens de lui tout petit avec ton ....
(Al? Ik herinner me hem nog als klein kind met je vader.)
2.
Oui, ta ... dit la même chose ! Est-ce que tes cousins viennent encore le week-end ?
(Ja, je moeder zegt hetzelfde! Komen je neven en nichten nog in het weekend?)
3.
Et ton ... ? Il a quel âge maintenant ?
(En je broer? Hoe oud is hij nu?)
4.
Bonjour ..., est-ce que tu vas bien aujourd’hui ?
(Hallo grootmoeder, gaat het goed met je vandaag?)
5.
Oui, merci. Et ta ..., est-ce qu’elle va bien ?
(Ja, bedankt. En je zus, gaat het goed met haar?)

Oefening 3: Orden de tekst

Instructie: Nummeer de zinnen in de juiste volgorde en lees hardop voor.

Toon vertaling
11
... Oui, elle habite à côté de mes parents.
(Ja, ze woont naast mijn ouders.)
1
1 Bonjour grand-mère, est-ce que tu vas bien aujourd’hui ?
(Hallo grootmoeder, gaat het goed met je vandaag?)
3
... Oui, elle travaille beaucoup, mais elle est contente.
(Ja, ze werkt veel, maar ze is blij.)
7
... Le temps passe vite !
(De tijd gaat snel!)
4
... Et ton frère ? Il a quel âge maintenant ?
(En je broer? Hoe oud is hij nu?)
12
12 Ta famille est belle!
(Je familie is mooi!)
10
... Et ta tante ? Elle habite toujours près de chez vous ?
(En je tante? Woon ze nog steeds bij jullie in de buurt?)
8
... Oui, ta mère dit la même chose ! Est-ce que tes cousins viennent encore le week-end ?
(Ja, je moeder zegt hetzelfde! Komen je neven en nichten nog in het weekend?)
6
... Déjà ? Je me souviens de lui tout petit avec ton père.
(Al? Ik herinner me hem nog als klein kind met je vader.)
5
... Il a dix-huit ans. Il vient de finir le lycée.
(Hij is achttien jaar oud. Hij is net klaar met de middelbare school.)
2
... Oui, merci. Et ta sœur, est-ce qu’elle va bien ?
(Ja, bedankt. En je zus, gaat het goed met haar?)
9
... Parfois. quand ils viennent, mon cousin Marc joue au foot avec mon frère.
(Soms, als ze komen, speelt mijn neef Marc voetbal met mijn broer.)