- Het adjectief wordt aangepast aan het bezette naamwoord.
Personne | Singulier | Féminin | Pluriel |
---|---|---|---|
Je | Mon | Ma (Mijn) | Mes |
Tu | Ton | Ta (Ta) | Tes |
Il / Elle / On | Son | Sa (Haar) | Ses |
Nous | Notre (Onze) | Notre (Onze) | Nos (Onze) |
Vous | Votre (Uw) | Votre (Uw) | Vos (Uw) |
Ils / Elles | Leur (Hun) | Leur (Hun) | Leurs (Hun) |
Uitzonderingen!
- Wanneer vrouwelijke zelfstandige naamwoorden beginnen met een klinker of een stomme 'h', gebruiken we het bezittelijk voornaamwoord in de mannelijke vorm. Voorbeeld: Mon écharpe.
Oefening 1: Les adjectifs possesifs
Instructie: Vul het juiste woord in.
Leur, ton, mon, sa, son, nos, mes
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. J'adore ma mère et ___ sourire chaleureux.
(Ik hou van mijn moeder en haar warme glimlach.)2. Nous visitons ___ grand-père chaque dimanche.
(We bezoeken onze grootvader elke zondag.)3. Il a deux frères et ___ sœur.
(Hij heeft twee broers en één zus.)4. Mon oncle aime ___ fils et ___ fille.
(Mijn oom houdt van zijn zoon en zijn dochter.)5. Elle aime beaucoup ___ tante gentille.
(Ze houdt erg veel van hun lieve tante.)6. ___ parents peuvent réunir toute la famille.
(Je ouders kunnen de hele familie samenbrengen.)