A1.17: Koken en bakken

Cuisine et pâtisserie

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

A1.17.1 Lecture

Recette de la brioche

Recept voor de brioche


Woordenschat (13)

 La cuisine: De keuken (French)

La cuisine

Show

De keuken Show

 Les épices: De specerijen (French)

Les épices

Show

De specerijen Show

 Le poivre: de peper (French)

Le poivre

Show

De peper Show

 Le sel: Het zout (French)

Le sel

Show

Het zout Show

 Le sucre: de suiker (French)

Le sucre

Show

De suiker Show

 L'huile: de olie (French)

L'huile

Show

De olie Show

 La farine : de bloem (French)

La farine

Show

De bloem Show

 L'ingrédient: het ingrediënt (French)

L'ingrédient

Show

Het ingrediënt Show

 La recette : Het recept (French)

La recette

Show

Het recept Show

 Mélanger (mengen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Mélanger

Show

Mengen Show

 L'oignon: de ui (French)

L'oignon

Show

De ui Show

 L'ail: knoflook (French)

L'ail

Show

Knoflook Show

 Fait maison: Zelfgemaakt (French)

Fait maison

Show

Zelfgemaakt Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Expliquez chaque étape de la préparation des crêpes. (Leg elk stadium van het pannenkoeken bakken uit.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Il est nécessaire de cuire le beurre.

Het is noodzakelijk om de boter te koken.

Nous devons ajouter le beurre et le sucre.

We moeten de boter en de suiker toevoegen.

Vous devez ajouter l'huile et le beurre au mélange.

Je moet de olie en de boter aan het mengsel toevoegen.

Vous devez mélanger les œufs, le lait et le sel.

Je moet de eieren, de melk en het zout mengen.

Faites cuire les crêpes dans la poêle.

Bak de pannenkoeken in de pan.

Mangez les crêpes, bon appétit !

Eet de pannenkoeken, smakelijk eten!

...

Oefening 2: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Le sel


Het zout

2

L'ingrédient


Het ingrediënt

3

La farine


De bloem

4

Fait maison


Zelfgemaakt

5

Le poivre


De peper

Oefening 4: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
peser la | la recette. | farine pour | Je dois
Je dois peser la farine pour la recette.
(Ik moet de bloem wegen voor het recept.)
2.
le beurre. | Il faut | mélanger le | sucre avec
Il faut mélanger le sucre avec le beurre.
(Je moet de suiker met de boter mengen.)
3.
crème ? | le fouet | Peux-tu utiliser | pour la
Peux-tu utiliser le fouet pour la crème ?
(Kun je de garde gebruiken voor de slagroom?)
4.
avec attention. | doser le | Nous devons | le poivre | sel et
Nous devons doser le sel et le poivre avec attention.
(We moeten zout en peper met aandacht doseren.)
5.
cuisiner ? | les épices | Voulez-vous goûter | avant de
Voulez-vous goûter les épices avant de cuisiner ?
(Wilt u de kruiden proeven voordat u gaat koken?)
6.
cuisiner ensemble | dans la | cuisine. | On peut
On peut cuisiner ensemble dans la cuisine.
(We kunnen samen koken in de keuken.)

Oefening 5: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Je dois peser la farine pour la recette. (Ik moet de bloem wegen voor het recept.)
Il faut mélanger le sucre avec le beurre. (Je moet de suiker met de boter mengen.)
Peux-tu mettre le sel et le poivre ? (Kun je het zout en de peper erbij doen?)
Nous voulons utiliser de l'huile d'olive pour cuisiner. (We willen olijfolie gebruiken om te koken.)

Oefening 6: Clusteren van woorden

Instructie: Rangschik de onderstaande woorden in twee categorieën: of ze betrekking hebben op ingrediënten en keukengerei, of op uitdrukkingen van verplichting.

Ingrédients et ustensiles de cuisine

Expressions d'obligation

Oefening 7: Les verbes modaux : "Devoir, Falloir, Pouvoir, Vouloir"

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Modale werkwoorden: "Devoir, Falloir, Pouvoir, Vouloir"

Toon vertaling Toon antwoorden

peux, pouvons, devons, doivent, dois, pouvez, veulent, faut

1. Pouvoir :
Vous ... lire la recette.
(U kunt het recept lezen.)
2. Falloir :
Il ... goûter avant de servir.
(Je moet proeven voordat je serveert.)
3. Devoir :
Elles ... goûter le gâteau de leur grand-mère.
(Ze moeten de taart van hun grootmoeder proeven.)
4. Pouvoir:
Est-ce que je ... avoir la farine?
(Mag ik de bloem hebben?)
5. Vouloir :
Ils ... suivre la recette.
(Ze willen het recept volgen.)
6. Devoir :
Je ... mélanger les œufs et la farine ensemble.
(Ik moet de eieren en het meel samen mengen.)
7. Pouvoir :
Nous ... cuisiner ensemble.
(We kunnen samen koken.)
8. Devoir :
Nous ... utiliser le bon ustensile.
(We moeten het juiste gereedschap gebruiken.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.17.2 Grammaire

Les verbes modaux : "Devoir, Falloir, Pouvoir, Vouloir"

Modale werkwoorden: "Devoir, Falloir, Pouvoir, Vouloir"


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Cuisiner koken

present

Frans Nederlands
(je/j') cuisine ik kook
(tu) cuisines jij kookt
(il/elle/on) cuisine hij/zij/men kookt
(nous) cuisinons wij koken
(vous) cuisinez u kookt
(ils/elles) cuisinent zij koken

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Mettre zetten

present

Frans Nederlands
(je/j') je/ j' mets ik zet/j zet
tu mets jij zet
il/elle/on met hij/zij/men zet
nous mettons wij zetten
vous mettez jullie zetten/u zet
ils/elles mettent zij zetten

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Frans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏