Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio met vertalingen

  1. Het modale werkwoord staat vóór een werkwoord in de onvoltooid tegenwoordige wijs.
Verbe (Werkwoord)Exemple (Voorbeeld)
Vouloir (Willen)Je veux goûter ce fromage. (Ik wil deze kaas proeven.)
Devoir (Moeten)Je dois peser les ingrédients. (Ik moet de ingrediënten wegen.)
Pouvoir (Kunnen)Je peux cuisiner avec toi ? (Mag ik koken met jou?)
Falloir (Moeten)Il faut goûter avant de choisir. (Je moet proeven voordat je kiest.)

Uitzonderingen!

  1. Het werkwoord falloir is onpersoonlijk en wordt alleen vervoegd in de derde persoon enkelvoud.

Oefening 1: Les verbes modaux : "Devoir, Falloir, Pouvoir, Vouloir"

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

peux, pouvons, devons, doivent, dois, pouvez, veulent, faut

1. Pouvoir :
Vous ... lire la recette.
(Je kunt het recept lezen.)
2. Falloir :
Il ... goûter avant de servir.
(Je moet proeven voordat je serveert.)
3. Devoir :
Elles ... goûter le gâteau de leur grand-mère.
(Zij moeten de taart van hun grootmoeder proeven.)
4. Pouvoir:
Est-ce que je ... avoir la farine?
(Mag ik de bloem hebben?)
5. Vouloir :
Ils ... suivre la recette.
(Zij willen het recept volgen.)
6. Devoir :
Je ... mélanger les œufs et la farine ensemble.
(Ik moet de eieren en het meel samen mengen.)
7. Pouvoir :
Nous ... cuisiner ensemble.
(We kunnen samen koken.)
8. Devoir :
Nous ... utiliser le bon ustensile.
(We moeten het juiste gereedschap gebruiken.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

faut


moet

2

dois


moet

3

devons


moeten

4

veulent


willen