- Het modale werkwoord staat vóór een werkwoord in de onvoltooid tegenwoordige wijs.
Verbe (Werkwoord) | Exemple (Voorbeeld) |
---|---|
Vouloir (Willen) | Je veux goûter ce fromage. (Ik wil deze kaas proeven.) |
Devoir (Moeten) | Je dois peser les ingrédients. (Ik moet de ingrediënten wegen.) |
Pouvoir (Kunnen) | Je peux cuisiner avec toi ? (Mag ik koken met jou?) |
Falloir (Moeten) | Il faut goûter avant de choisir. (Je moet proeven voordat je kiest.) |
Uitzonderingen!
- Het werkwoord falloir is onpersoonlijk en wordt alleen vervoegd in de derde persoon enkelvoud.
Oefening 1: Les verbes modaux : "Devoir, Falloir, Pouvoir, Vouloir"
Instructie: Vul het juiste woord in.
peux, pouvons, devons, doivent, dois, pouvez, veulent, faut
1.
Pouvoir :
Vous ... lire la recette.
(Je kunt het recept lezen.)
2.
Falloir :
Il ... goûter avant de servir.
(Je moet proeven voordat je serveert.)
3.
Devoir :
Elles ... goûter le gâteau de leur grand-mère.
(Zij moeten de taart van hun grootmoeder proeven.)
4.
Pouvoir:
Est-ce que je ... avoir la farine?
(Mag ik de bloem hebben?)
5.
Vouloir :
Ils ... suivre la recette.
(Zij willen het recept volgen.)
6.
Devoir :
Je ... mélanger les œufs et la farine ensemble.
(Ik moet de eieren en het meel samen mengen.)
7.
Pouvoir :
Nous ... cuisiner ensemble.
(We kunnen samen koken.)
8.
Devoir :
Nous ... utiliser le bon ustensile.
(We moeten het juiste gereedschap gebruiken.)
Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
faut
moet
2
dois
moet
3
devons
moeten
4
veulent
willen