A1.42: Transport

Transport

Leer hoe je in het Frans over verschillende vervoermiddelen praat, tickets koopt en routes vraagt. Ontdek handige woorden zoals le bus, le métro, le ticket en leer hoe je precieze tijden aangeeft, bijvoorbeeld "à huit heures". Deze les bevat praktische dialogen, vervoegingen van basiswerkwoorden en een verhaal om je spreekvaardigheid te versterken.

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (16)

 Le métro: de metro (French)

Le métro

Show

De metro Show

 Le bus: de bus (French)

Le bus

Show

De bus Show

 Le vélo: de fiets (French)

Le vélo

Show

De fiets Show

 La voiture: De auto (French)

La voiture

Show

De auto Show

 Le permis: het rijbewijs (French)

Le permis

Show

Het rijbewijs Show

 La moto: De motorfiets (French)

La moto

Show

De motorfiets Show

 Le ticket: het kaartje (French)

Le ticket

Show

Het kaartje Show

 La station: het station (French)

La station

Show

Het station Show

 Le scooter: De scooter (French)

Le scooter

Show

De scooter Show

 La route: de weg (French)

La route

Show

De weg Show

 Le garage: de garage (French)

Le garage

Show

De garage Show

 Conduire (besturen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Conduire

Show

Besturen Show

 Rouler (rijden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Rouler

Show

Rijden Show

 Monter (opstijgen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Monter

Show

Instappen Show

 Entrer (binnenkomen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Entrer

Show

Binnenkomen Show

 À pied: te voet (French)

À pied

Show

Te voet Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
matin. | Je prends | heures ce | le bus | à huit
Je prends le bus à huit heures ce matin.
(Ik neem de bus om acht uur vanmorgen.)
2.
à la | de métro | un ticket | station. | Tu achètes
Tu achètes un ticket de métro à la station.
(Jij koopt een metrokaartje bij het station.)
3.
aujourd'hui. | la voiture | Nous conduisons | en ville
Nous conduisons la voiture en ville aujourd'hui.
(Wij rijden vandaag met de auto in de stad.)
4.
métro à | neuf heures | Elle monte | précises. | dans le
Elle monte dans le métro à neuf heures précises.
(Zij stapt precies om negen uur in de metro.)
5.
à vélo | le samedi | matin. | Il roule
Il roule à vélo le samedi matin.
(Hij fietst op zaterdagochtend.)
6.
dans le | dix-huit heures. | garage à | Vous entrez
Vous entrez dans le garage à dix-huit heures.
(Jullie gaan om achttien uur de garage binnen.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Je prends le métro pour aller au travail. (Ik neem de metro om naar het werk te gaan.)
Le bus arrive à la station à huit heures du matin. (De bus komt aan bij het station om acht uur 's ochtends.)
Il conduit la voiture en respectant les règles. (Hij rijdt de auto terwijl hij de regels respecteert.)
Nous achetons un ticket pour le train de dix heures. (We kopen een kaartje voor de trein van tien uur.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Sorteer de volgende woorden volgens of ze een vervoermiddel aanduiden of elementen gerelateerd aan het gebruik van transport.

Moyens de transport

Éléments liés au transport

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Le métro


De metro

2

La moto


De motorfiets

3

La voiture


De auto

4

Entrer


Binnenkomen

5

Le bus


De bus

Exercice 5: Exercice de conversation

Instruction:

  1. Décrivez les différents moyens de transport que vous voyez sur les images. (Beschrijf de verschillende manieren van vervoer die je op de foto's ziet.)
  2. Quel moyen de transport utilisez-vous pour aller au travail ou pour vos activités quotidiennes ? (Welke vervoersmiddelen gebruik je om naar je werk te gaan of voor je dagelijkse activiteiten?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Nous voyageons en Espagne en avion.

We reizen met het vliegtuig naar Spanje.

Je prends le bus pour aller au travail.

Ik neem de bus naar mijn werk.

Je vais toujours à l'école à vélo.

Ik fiets altijd naar school.

Je prends un taxi pour aller à l'aéroport.

Ik neem een taxi om naar de luchthaven te gaan.

Nous prenons le train pour Madrid.

We nemen de trein naar Madrid.

Chaque jour, je marche 15 minutes jusqu'à la boulangerie.

Elke dag loop ik 15 minuten naar de bakker.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Je _____ un ticket de métro à la station.

(Ik _____ een metrokaartje bij het station.)

2. Tu _____ avec la personne au guichet pour demander le chemin.

(Je _____ met de persoon aan het loket om de weg te vragen.)

3. Il _____ le bus à huit heures tous les matins.

(Hij _____ elke ochtend om acht uur de bus.)

4. Nous _____ du vélo en été dans le parc.

(Wij _____ in de zomer in het park.)

Oefening 8: Mijn rit in de stad

Instructie:

Aujourd'hui, je (Parler - Présent) avec mon collègue pour organiser notre déplacement. Il (Commander - Présent) les tickets de métro en ligne, et moi, je (Parler - Présent) au chauffeur du bus pour connaître les horaires. Nous (Parler - Présent) aussi de la façon dont nous allons (Monter - Infinitif) dans le bus à la station principale. Après le travail, je (Parler - Présent) souvent à mes enfants à propos de leur retour à la maison et du trajet à pied qu'ils doivent faire.


Vandaag praat ik met mijn collega om onze verplaatsing te organiseren. Hij bestelt de metrokaartjes online, en ik praat met de buschauffeur om de dienstregelingen te kennen. We praten ook over de manier waarop we in de bus zullen instappen bij het hoofdstation. Na het werk praat ik vaak met mijn kinderen over hun terugkeer naar huis en de wandeling die ze te voet moeten maken.

Werkwoordschema's

Commander - Bestellen

Présent

  • Je commande
  • Tu commandes
  • Il/Elle commande
  • Nous commandons
  • Vous commandez
  • Ils/Elles commandent

Parler - Praten

Présent

  • Je parle
  • Tu parles
  • Il/Elle parle
  • Nous parlons
  • Vous parlez
  • Ils/Elles parlent

Monter - Instappen

Infinitif

  • Monter

Oefening 9: Indiquer un moment précis

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Een precies moment aangeven

Toon vertaling Toon antwoorden

en, au, le, à, Au

1.
Je prends le métro ... huit heures les matins.
(Ik neem elke ochtend om acht uur de metro.)
2.
... 19ème siècle, la première voiture est crée.
(In de 19e eeuw werd de eerste auto gemaakt.)
3.
Nous avons acheté notre première voiture ... 10 mars 2010.
(We hebben onze eerste auto gekocht op 10 maart 2010.)
4.
Ton bus part dans dix minutes, ... dix-huit heures.
(Je bus vertrekt over tien minuten, om acht uur 's avonds.)
5.
Vous partez toujours en vacances ... août.
(Je vertrekt altijd in augustus op vakantie.)
6.
Ma fille va à la danse ... jeudi.
(Mijn dochter gaat op donderdag naar de dansles.)
7.
La maison est construite ... 19ème siècle.
(Het huis is gebouwd in de 19e eeuw.)
8.
J'ai eu mon permis ... 26 avril 2022.
(Ik heb mijn rijbewijs op 26 april 2022 gehaald.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.42.2 Grammaire

Indiquer un moment précis

Een precies moment aangeven


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Commander bestellen

present

Frans Nederlands
(je/j') commande ik bestel
(tu) commandes jij bestelt
(il/elle/on) commande hij/zij/men bestelt
(nous) commandons wij bestellen
(vous) commandez u bestelt
(ils/elles) commandent zij bestellen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Parler spreken

present

Frans Nederlands
(je/j') je parle / j'parle ik spreek
tu parles jij spreekt
(il/elle/on) il parle / elle parle / on parle hij spreekt / zij spreekt / men spreekt
nous parlons wij spreken
vous parlez u spreekt
(ils/elles) ils parlent / elles parlent zij spreken

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Frans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Introductie tot vervoer in het Frans

In deze les leer je hoe je over verschillende vervoermiddelen spreekt en hoe je precieze tijdstippen aangeeft in het Frans. We richten ons op veelgebruikte vervoerswijzen zoals le bus, le métro, la voiture, le vélo en la moto. Daarnaast ontdek je belangrijke woorden die verband houden met vervoer, zoals le ticket (het ticket), le permis (het rijbewijs) en la station (het station).

Wat leer je in deze les?

  • Hoe je vervoermiddelen benoemt en onderscheidt van gerelateerde elementen.
  • Hoe je gesprekken voert over het kopen van tickets en het vragen naar routes, inclusief het aangeven van specifieke tijden.
  • Oefeningen met handige vervoer-zinnen, waarin tijdsaanduidingen centraal staan, bijvoorbeeld: "Je prends le bus à huit heures ce matin."
  • Een korte verhaal-oefening over een dagelijkse reis in de stad, waarin je werkwoorden als parler (spreken), commander (bestellen) en monter (instappen) in de tegenwoordige tijd leert gebruiken.

Praktische tips en taalverschillen

In het Frans gebruik je bij het praten over vervoer vaak het werkwoord prendre (nemen), zoals in "Je prends le métro". In het Nederlands zeggen we dan "Ik neem de metro". De tijdsaanduidingen komen vaak direct achter het vervoermiddel, wat in het Frans net iets soepeler kan zijn. Daarnaast zijn woorden als ticket en station makkelijk herkenbaar, maar permis is het Franse woord voor het Nederlandse "rijbewijs". Een andere handige uitdrukking is het aangeven van precieze tijden met "à" zoals in "à huit heures" (om acht uur), wat je kunt vergelijken met het Nederlandse "om acht uur".

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏