Leer hoe je in het Frans over verschillende vervoermiddelen praat, tickets koopt en routes vraagt. Ontdek handige woorden zoals le bus, le métro, le ticket en leer hoe je precieze tijden aangeeft, bijvoorbeeld "à huit heures". Deze les bevat praktische dialogen, vervoegingen van basiswerkwoorden en een verhaal om je spreekvaardigheid te versterken.
Luister- en leesmateriaal
Oefen woordenschat in context met echte materialen.
Woordenschat (16) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 2: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 3: Clusteren van woorden
Instructie: Sorteer de volgende woorden volgens of ze een vervoermiddel aanduiden of elementen gerelateerd aan het gebruik van transport.
Moyens de transport
Éléments liés au transport
Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
Le métro
De metro
2
La moto
De motorfiets
3
La voiture
De auto
4
Entrer
Binnenkomen
5
Le bus
De bus
Exercice 5: Exercice de conversation
Instruction:
- Décrivez les différents moyens de transport que vous voyez sur les images. (Beschrijf de verschillende manieren van vervoer die je op de foto's ziet.)
- Quel moyen de transport utilisez-vous pour aller au travail ou pour vos activités quotidiennes ? (Welke vervoersmiddelen gebruik je om naar je werk te gaan of voor je dagelijkse activiteiten?)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Voorbeeldzinnen:
Nous voyageons en Espagne en avion. We reizen met het vliegtuig naar Spanje. |
Je prends le bus pour aller au travail. Ik neem de bus naar mijn werk. |
Je vais toujours à l'école à vélo. Ik fiets altijd naar school. |
Je prends un taxi pour aller à l'aéroport. Ik neem een taxi om naar de luchthaven te gaan. |
Nous prenons le train pour Madrid. We nemen de trein naar Madrid. |
Chaque jour, je marche 15 minutes jusqu'à la boulangerie. Elke dag loop ik 15 minuten naar de bakker. |
... |
Oefening 6: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 7: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Je _____ un ticket de métro à la station.
(Ik _____ een metrokaartje bij het station.)2. Tu _____ avec la personne au guichet pour demander le chemin.
(Je _____ met de persoon aan het loket om de weg te vragen.)3. Il _____ le bus à huit heures tous les matins.
(Hij _____ elke ochtend om acht uur de bus.)4. Nous _____ du vélo en été dans le parc.
(Wij _____ in de zomer in het park.)Oefening 8: Mijn rit in de stad
Instructie:
Werkwoordschema's
Commander - Bestellen
Présent
- Je commande
- Tu commandes
- Il/Elle commande
- Nous commandons
- Vous commandez
- Ils/Elles commandent
Parler - Praten
Présent
- Je parle
- Tu parles
- Il/Elle parle
- Nous parlons
- Vous parlez
- Ils/Elles parlent
Monter - Instappen
Infinitif
- Monter
Oefening 9: Indiquer un moment précis
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Een precies moment aangeven
Toon vertaling Toon antwoordenen, au, le, à, Au
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Commander bestellen Delen Gekopieerd!
present
Frans | Nederlands |
---|---|
(je/j') commande | ik bestel |
(tu) commandes | jij bestelt |
(il/elle/on) commande | hij/zij/men bestelt |
(nous) commandons | wij bestellen |
(vous) commandez | u bestelt |
(ils/elles) commandent | zij bestellen |
Parler spreken Delen Gekopieerd!
present
Frans | Nederlands |
---|---|
(je/j') je parle / j'parle | ik spreek |
tu parles | jij spreekt |
(il/elle/on) il parle / elle parle / on parle | hij spreekt / zij spreekt / men spreekt |
nous parlons | wij spreken |
vous parlez | u spreekt |
(ils/elles) ils parlent / elles parlent | zij spreken |
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Frans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Introductie tot vervoer in het Frans
In deze les leer je hoe je over verschillende vervoermiddelen spreekt en hoe je precieze tijdstippen aangeeft in het Frans. We richten ons op veelgebruikte vervoerswijzen zoals le bus, le métro, la voiture, le vélo en la moto. Daarnaast ontdek je belangrijke woorden die verband houden met vervoer, zoals le ticket (het ticket), le permis (het rijbewijs) en la station (het station).
Wat leer je in deze les?
- Hoe je vervoermiddelen benoemt en onderscheidt van gerelateerde elementen.
- Hoe je gesprekken voert over het kopen van tickets en het vragen naar routes, inclusief het aangeven van specifieke tijden.
- Oefeningen met handige vervoer-zinnen, waarin tijdsaanduidingen centraal staan, bijvoorbeeld: "Je prends le bus à huit heures ce matin."
- Een korte verhaal-oefening over een dagelijkse reis in de stad, waarin je werkwoorden als parler (spreken), commander (bestellen) en monter (instappen) in de tegenwoordige tijd leert gebruiken.
Praktische tips en taalverschillen
In het Frans gebruik je bij het praten over vervoer vaak het werkwoord prendre (nemen), zoals in "Je prends le métro". In het Nederlands zeggen we dan "Ik neem de metro". De tijdsaanduidingen komen vaak direct achter het vervoermiddel, wat in het Frans net iets soepeler kan zijn. Daarnaast zijn woorden als ticket en station makkelijk herkenbaar, maar permis is het Franse woord voor het Nederlandse "rijbewijs". Een andere handige uitdrukking is het aangeven van precieze tijden met "à" zoals in "à huit heures" (om acht uur), wat je kunt vergelijken met het Nederlandse "om acht uur".