A1.19: Prijzen en geld

Les prix et l'argent

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (17)

 Cher: duur (French)

Cher

Show

Duur Show

 Par carte: Per kaart (French)

Par carte

Show

Per kaart Show

 En espèce: in contanten (French)

En espèce

Show

In contanten Show

 Le prix: de prijs (French)

Le prix

Show

De prijs Show

 Ça coûte 20 euros : Het kost 20 euro (French)

Ça coûte 20 euros

Show

Het kost 20 euro Show

 L'argent : het geld (French)

L'argent

Show

Het geld Show

 La carte bancaire: de bankpas (French)

La carte bancaire

Show

De bankpas Show

 Le billet: het biljet (French)

Le billet

Show

Het biljet Show

 La pièce: het biljet (French)

La pièce

Show

Het biljet Show

 La monnaie: het geld (French)

La monnaie

Show

Het geld Show

 C'est cher !: Het is duur! (French)

C'est cher !

Show

Het is duur! Show

 Ce n'est pas cher !: Het is niet duur! (French)

Ce n'est pas cher !

Show

Het is niet duur! Show

 Payer (betalen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Payer

Show

Betalen Show

 Acheter (kopen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Acheter

Show

Kopen Show

 Coûter (kosten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Coûter

Show

Kosten Show

 Vendre (verkopen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vendre

Show

Verkopen Show

 L'euro: de euro (French)

L'euro

Show

De euro Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Imaginez que vous êtes au marché. Que voudriez-vous acheter ? Comment payez-vous ? (Stel je voor dat je op de markt bent. Wat zou je willen kopen? Hoe betaal je?)
  2. Nommez et discutez les prix. Est-ce bon marché ou cher ? Demandez une réduction. (Noem en bespreek de prijzen. Is het goedkoop of duur? Vraag om een korting.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Je veux acheter du pain et des pommes.

Ik wil wat brood en appels kopen.

Je ne veux rien acheter.

Ik wil niets kopen.

Les oranges sont assez chères.

De sinaasappels zijn behoorlijk duur.

Les oignons sont bon marché.

De uien zijn goedkoop.

Puis-je payer en espèces ou par carte ?

Kan ik contant betalen of met pin?

Y a-t-il une réduction pour les légumes ?

Is er een korting op de groenten?

Combien coûtent les oranges ?

Hoeveel kosten de sinaasappels?

Les pommes coûtent trois euros cinquante.

De appels kosten drie euro vijftig.

...

Oefening 2: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

En espèce


In contanten

2

Le prix


De prijs

3

L'euro


De euro

4

Coûter


Kosten

5

La carte bancaire


De bankpas

Oefening 4: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
coûte | ? | robe | cette | ça | Combien
Combien ça coûte cette robe ?
(Hoeveel kost die jurk?)
2.
bancaire. | payer | Je | carte | préfère | par
Je préfère payer par carte bancaire.
(Ik betaal liever met pinpas.)
3.
cher, vous | réduction ? | avez une | Le prix | est assez
Le prix est assez cher, vous avez une réduction ?
(De prijs is vrij hoog, heeft u een korting?)
4.
d'argent sur | pas beaucoup | moi. | Je n'ai
Je n'ai pas beaucoup d'argent sur moi.
(Ik heb niet veel geld bij me.)
5.
dix euros. | coûte seulement | bien, ça | C'est très
C'est très bien, ça coûte seulement dix euros.
(Dat is heel goed, het kost slechts tien euro.)
6.
s'il vous | plaît. | en espèces, | Je paie
Je paie en espèces, s'il vous plaît.
(Ik betaal contant, alstublieft.)

Oefening 5: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Ce t-shirt coûte 10 euros au marché. (Dit t-shirt kost 10 euro op de markt.)
Je préfère payer avec ma carte bancaire. (Ik betaal liever met mijn bankpas.)
Il y a beaucoup de pièces dans la boîte. (Er liggen veel stukken in de doos.)
Ce gâteau est assez cher pour un dessert. (Deze taart is vrij duur voor een toetje.)

Oefening 6: Clusteren van woorden

Instructie: Sorteer deze woorden in twee categorieën: degenen die te maken hebben met betaalmiddelen en degenen die spreken over prijs en waarde.

Moyens de paiement

Prix et valeur

Oefening 7: Les adverbes de quantité et d'intensité: "Bien", "Beaucoup", etc...

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De bijwoorden van hoeveelheid en intensiteit: "Bien", "Beaucoup", enzovoort...

Toon vertaling Toon antwoorden

peu, beaucoup, bien, assez

1.
La maison coûte un million d'euro. C'est ... d'argent.
(Het huis kost een miljoen euro. Dat is veel geld.)
2.
La voiture se vend à quatre cents euros. C'est ....
(De auto wordt verkocht voor vierhonderd euro. Dat is weinig.)
3.
Il voyage .... Il part une fois en vacances par an.
(Hij reist weinig. Hij gaat één keer per jaar op vakantie.)
4.
La robe coûte vingt euros et j'ai trente euros. J'ai ... d'argent.
(De jurk kost twintig euro en ik heb dertig euro. Ik heb genoeg geld.)
5.
Nous étudions l'anglais depuis dix ans, donc nous parlons ... anglais.
(We studeren al tien jaar Engels, dus we spreken goed Engels.)
6.
Elle lit .... Elle a une bibliothèque chez elle.
(Ze leest veel. Ze heeft een bibliotheek thuis.)
7.
J'achète cinq téléphones par année. C'est ...
(Ik koop vijf telefoons per jaar. Dat is veel)
8.
Si j'achètes sept paires de chaussettes, j'en ai ... pour la semaine.
(Als ik zeven paar sokken koop, heb ik er genoeg voor de week.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.19.2 Grammaire

Les adverbes de quantité et d'intensité: "Bien", "Beaucoup", etc...

De bijwoorden van hoeveelheid en intensiteit: "Bien", "Beaucoup", enzovoort...


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Payer betalen

present

Frans Nederlands
(je/j') paie/payé/paye ik betaal
(tu) paies/payé/payes jij betaalt/jij betaalde/jij betaalt
(il/elle/on) paie/payé/paye hij/zij/men betaalt
(nous) payons/payé/payons wij betalen
(vous) payez/payé/payez u betaalt/ u betaalde/ u betaalt
(ils/elles) paient/payé/payent zij betalen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Coûter kosten

present

Frans Nederlands
tu coûtes je kost

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Vendre verkopen

present

Frans Nederlands
(je/j') vends ik verkoop
(tu) vends jij verkoopt
(il/elle/on) vend hij/zij/men verkoopt
(nous) vendons wij verkopen
(vous) vendez jullie verkopen
(ils/elles) vendent zij verkopen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Frans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏