Frans A1.19: Prijzen en geld

Les prix et l'argent

Woordenschat (17)

 Cher: duur (French)

Ce pain est cher, mais j'en achète beaucoup.

Show

Dit brood is duur, maar ik koop er veel van. Show

Cher

Show

Duur Show

 Par carte: Per kaart (French)

Je paie souvent mes repas par carte, c’est plus facile.

Show

Ik betaal mijn maaltijden vaak met kaart, dat is makkelijker. Show

Par carte

Show

Per kaart Show

 En espèce: in contanten (French)

Je paie souvent en espèce car je n'ai pas ma carte bancaire.

Show

Ik betaal vaak contant omdat ik mijn bankpas niet bij me heb. Show

En espèce

Show

In contanten Show

 Le prix: de prijs (French)

Le prix de ce pain est assez bas aujourd'hui.

Show

De prijs van dit brood is vandaag vrij laag. Show

Le prix

Show

De prijs Show

 Ça coûte 20 euros : Het kost 20 euro (French)

Ce gâteau coûte 20 euros, mais j'ai assez d'argent.

Show

Deze taart kost 20 euro, maar ik heb genoeg geld. Show

Ça coûte 20 euros

Show

Het kost 20 euro Show

 L'argent : het geld (French)

J'ai assez d'argent pour payer la carte bancaire aujourd'hui.

Show

Ik heb genoeg geld om vandaag de bankpas te betalen. Show

L'argent

Show

Het geld Show

 La carte bancaire: de bankpas (French)

Je paie souvent avec ma carte bancaire quand je fais les courses.

Show

Ik betaal vaak met mijn bankpas als ik boodschappen doe. Show

La carte bancaire

Show

De bankpas Show

 Le billet: het biljet (French)

Le billet coûte assez cher, mais je préfère payer par carte bancaire.

Show

Het kaartje is behoorlijk duur, maar ik betaal liever met een bankkaart. Show

Le billet

Show

Het biljet Show

 La pièce: het biljet (French)

J'ai assez de pièces pour payer le prix en espèces.

Show

Ik heb genoeg munten om de prijs contant te betalen. Show

La pièce

Show

Het biljet Show

 La monnaie: het geld (French)

Je paie beaucoup en espèces, mais je veux rendre la monnaie.

Show

Ik betaal vaak contant, maar ik wil wisselgeld teruggeven. Show

La monnaie

Show

Het geld Show

 C'est cher !: Het is duur! (French)

Ce sac coûte beaucoup, c'est cher, je préfère payer par carte.

Show

Deze tas kost veel, het is duur, ik betaal liever met kaart. Show

C'est cher !

Show

Het is duur! Show

 Ce n'est pas cher !: Het is niet duur! (French)

Ce sac coûte assez peu, ce n'est pas cher du tout !

Show

Deze tas kost vrij weinig, het is helemaal niet duur! Show

Ce n'est pas cher !

Show

Het is niet duur! Show

 Payer (betalen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vous payez la monnaie au vendeur.

Show

Je betaalt het geld aan de verkoper. Show

Payer

Show

Betalen Show

 Acheter (kopen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

J'achète du pain à la boulangerie.

Show

Ik koop brood bij de bakkerij. Show

Acheter

Show

Kopen Show

 Coûter (kosten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Il coûte dix euros en espèce.

Show

Het kost tien euro contant. Show

Coûter

Show

Kosten Show

 Vendre (verkopen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ils vendent la monnaie pour payer.

Show

Ze verkopen het geld om te betalen. Show

Vendre

Show

Verkopen Show

 L'euro: de euro (French)

Le prix est assez élevé ; ça coûte vingt euros l'euro.

Show

De prijs is vrij hoog; het kost twintig euro per euro. Show

L'euro

Show

De euro Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Imaginez que vous êtes au marché. Que voudriez-vous acheter ? Comment payez-vous ? (Stel je voor dat je op de markt bent. Wat zou je willen kopen? Hoe betaal je?)
  2. Nommez et discutez les prix. Est-ce bon marché ou cher ? Demandez une réduction. (Noem en bespreek de prijzen. Is het goedkoop of duur? Vraag om een korting.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Je veux acheter du pain et des pommes.

Ik wil wat brood en appels kopen.

Je ne veux rien acheter.

Ik wil niets kopen.

Les oranges sont assez chères.

De sinaasappels zijn behoorlijk duur.

Les oignons sont bon marché.

De uien zijn goedkoop.

Puis-je payer en espèces ou par carte ?

Kan ik contant betalen of met pin?

Y a-t-il une réduction pour les légumes ?

Is er een korting op de groenten?

Combien coûtent les oranges ?

Hoeveel kosten de sinaasappels?

Les pommes coûtent trois euros cinquante.

De appels kosten drie euro vijftig.

...

Oefening 2: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

En espèce


In contanten

2

Le prix


De prijs

3

L'euro


De euro

4

Coûter


Kosten

5

La carte bancaire


De bankpas

Oefening 4: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
poissonnerie. | des poissons | à la | Ils achètent
Ils achètent des poissons à la poissonnerie.
(Ze kopen vis bij de viswinkel.)
2.
beaucoup en | espèces, mais | monnaie. | Je paie | je veux | rendre la
Je paie beaucoup en espèces, mais je veux rendre la monnaie.
(Ik betaal vaak contant, maar ik wil wisselgeld teruggeven.)
3.
carte bancaire. | cher, mais | je préfère | coûte assez | Le billet | payer par
Le billet coûte assez cher, mais je préfère payer par carte bancaire.
(Het kaartje is behoorlijk duur, maar ik betaal liever met een bankkaart.)
4.
coûte assez | nest pas | Ce sac | cher du | tout ! | peu, ce
Ce sac coûte assez peu, ce n'est pas cher du tout !
(Deze tas kost vrij weinig, het is helemaal niet duur!)
5.
vingt euros | leuro. | est assez | élevé ; | Le prix | ça coûte
Le prix est assez élevé ; ça coûte vingt euros l'euro.
(De prijs is vrij hoog; het kost twintig euro per euro.)
6.
payer la | carte bancaire | dargent pour | aujourdhui. | Jai assez
J'ai assez d'argent pour payer la carte bancaire aujourd'hui.
(Ik heb genoeg geld om vandaag de bankpas te betalen.)
7.
je préfère | coûte beaucoup, | payer par | Ce sac | carte. | cest cher,
Ce sac coûte beaucoup, c'est cher, je préfère payer par carte.
(Deze tas kost veel, het is duur, ik betaal liever met kaart.)

Oefening 5: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Toon vertaling
Ça coûte vingt euros.
Je préfère payer par carte bancaire.
Ce pantalon est assez cher.
Vous avez beaucoup de monnaie ?

Oefening 6: Clusteren van woorden

Instructie: Groeper de volgende woorden in twee categorieën op basis van hun gebruik of context, gerelateerd aan geld en betalingen.

Moyens de paiement

Expressions liées au prix

Oefening 7: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

paie, payez, coûte, paies, vendons, vends, paient

1.
Je ... ce billet par carte bancaire.
(Ik verkoop dit ticket met een bankkaart.)
2.
Ils ... vingt euros pour le billet.
(Ze betalen twintig euro voor het kaartje.)
3.
Je ... la carte bancaire aujourd'hui.
(Ik betaal vandaag met de bankpas.)
4.
Il ... le prix, c'est cher !
(Hij betaalt de prijs, het is duur!)
5.
Il ... dix euros en espèce.
(Het kost tien euro contant.)
6.
Nous ... la farine, ça coûte 20 euros.
(We verkopen meel, het kost 20 euro.)
7.
Vous ... la monnaie au vendeur.
(Je betaalt het geld aan de verkoper.)
8.
Tu ... en espèce au marché.
(Je betaalt contant op de markt.)

Oefening 8: Les adverbes de quantité et d'intensité: "Bien", "Beaucoup", etc...

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De bijwoorden van hoeveelheid en intensiteit: "Bien", "Beaucoup", enzovoort...

Toon vertaling Toon antwoorden

peu, beaucoup, bien, assez

1.
La maison coûte un million d'euro. C'est ... d'argent.
(Het huis kost een miljoen euro. Dat is veel geld.)
2.
La voiture se vend à quatre cents euros. C'est ....
(De auto wordt verkocht voor vierhonderd euro. Dat is weinig.)
3.
Il voyage .... Il part une fois en vacances par an.
(Hij reist weinig. Hij gaat één keer per jaar op vakantie.)
4.
La robe coûte vingt euros et j'ai trente euros. J'ai ... d'argent.
(De jurk kost twintig euro en ik heb dertig euro. Ik heb genoeg geld.)
5.
Nous étudions l'anglais depuis dix ans, donc nous parlons ... anglais.
(We leren al tien jaar Engels, dus we spreken goed Engels.)
6.
Elle lit .... Elle a une bibliothèque chez elle.
(Ze leest veel. Ze heeft een bibliotheek bij haar thuis.)
7.
J'achète cinq téléphones par année. C'est ...
(Ik koop vijf telefoons per jaar. Dat is veel.)
8.
Si j'achètes sept paires de chaussettes, j'en ai ... pour la semaine.
(Als ik zeven paar sokken koop, heb ik er genoeg voor de week.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.19.1 Grammaire

Les adverbes de quantité et d'intensité: "Bien", "Beaucoup", etc...

De bijwoorden van hoeveelheid en intensiteit: "Bien", "Beaucoup", enzovoort...


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Payer betalen

present

Frans Nederlands
(je/j') paie/paye ik betaal
(tu) paies/payes jij betaalt
(il/elle/on) paie/paye hij/zij/men betaalt
(nous) payons wij betalen
(vous) payez u betaalt
(ils/elles) paient/payent zij betalen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Coûter kosten

present

Frans Nederlands
coûte kost

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Vendre verkopen

present

Frans Nederlands
(je/j') vends ik verkoop
(tu) vends jij verkoopt
(il/elle/on) vend hij/zij/men verkoopt
(nous) vendons wij verkopen
(vous) vendez jullie verkopen
(ils/elles) vendent zij verkopen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Frans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏