Frans A1.9: Dagen van de week en dagdelen

Jours de la semaine et parties de la journée

Woordenschat (15)

 Le matin: de ochtend (French)

Ce matin, je planifie mes activités pour la semaine.

Show

Vanmorgen plan ik mijn activiteiten voor de week. Show

Le matin

Show

De ochtend Show

 Un après-midi: een namiddag (French)

Ce jeudi, j'organise un après-midi avec mes amis au parc.

Show

Aanstaande donderdag organiseer ik een middag met mijn vrienden in het park. Show

Un après-midi

Show

Een namiddag Show

 Le soir: de avond (French)

Ce soir, je prépare mes cours pour la semaine prochaine.

Show

Vanavond bereid ik mijn lessen voor volgende week voor. Show

Le soir

Show

De avond Show

 Le week-end: het weekend (French)

Ce week-end, je prépare mes cours pour lundi matin.

Show

Dit weekend bereid ik mijn lessen voor maandagmorgen voor. Show

Le week-end

Show

Het weekend Show

 Le  jour: de dag (French)

Ce jour, je travaille du matin au soir.

Show

Vandaag werk ik van 's ochtends tot 's avonds. Show

Le jour

Show

De dag Show

 La semaine: de week (French)

Cette semaine, je travaille tous les matins et jeudi soir.

Show

Deze week werk ik elke ochtend en donderdagavond. Show

La semaine

Show

De week Show

 Lundi: maandag (French)

Ce lundi matin, je commence une nouvelle semaine d'études.

Show

Deze maandagochtend begin ik aan een nieuwe studie week. Show

Lundi

Show

Maandag Show

 Mardi: dinsdag (French)

Ce mardi matin, je vais étudier avec mes amis à la bibliothèque.

Show

Aanstaande dinsdagmorgen ga ik met mijn vrienden studeren in de bibliotheek. Show

Mardi

Show

Dinsdag Show

 Mercredi: woensdag (French)

Ce mercredi matin, je planifie ma réunion avec le professeur.

Show

Deze woensdagmorgen plan ik mijn vergadering met de professor. Show

Mercredi

Show

Woensdag Show

 Jeudi: donderdag (French)

Jeudi soir, cette semaine, je travaille jusqu’à dix heures.

Show

Donderdagavond werk ik deze week tot tien uur. Show

Jeudi

Show

Donderdag Show

 Vendredi: vrijdag (French)

Ce vendredi matin, je travaille dans une grande entreprise.

Show

Deze vrijdagochtend werk ik bij een groot bedrijf. Show

Vendredi

Show

Vrijdag Show

 Samedi: zaterdag (French)

Je prépare ce samedi une sortie avec mes amis.

Show

Ik organiseer deze zaterdag een uitje met mijn vrienden. Show

Samedi

Show

Zaterdag Show

 Dimanche: zondag (French)

Ce dimanche matin, je prépare mes cours pour la semaine.

Show

Zondagochtend ben ik mijn lessen voor de week aan het voorbereiden. Show

Dimanche

Show

Zondag Show

 Organiser (organiseren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

J’organise ma semaine le matin.

Show

Ik organiseer mijn week 's ochtends. Show

Organiser

Show

Organiseren Show

 Planifier (plannen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vous planifiez le week-end à l'avance.

Show

Je plant het weekend van tevoren. Show

Planifier

Show

Plannen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Nommez le jour et l'heure. (Noem de dag en het tijdstip.)
  2. Décrivez l'activité de chaque personne. (Beschrijf de activiteit van elke persoon.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

C'est mercredi matin.

Het is woensdagochtend.

C'est samedi soir.

Het is zaterdagavond.

C'est mardi après-midi.

Het is dinsdagmiddag.

Le jeudi, Maria étudie le matin.

Op donderdag studeert Maria 's ochtends.

Le samedi, il prépare un gâteau l'après-midi.

Op zaterdag maakt hij 's middags een taart.

Vendredi, les amis fêtent le soir.

Op vrijdag vieren de vrienden 's avonds.

...

Oefening 2: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 3: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Mardi


Dinsdag

2

Planifier


Plannen

3

Mercredi


Woensdag

4

Un après-midi


Een namiddag

5

Jeudi


Donderdag

Oefening 4: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling
1.
mes activités | pour la | je planifie | semaine. | Ce matin,
Ce matin, je planifie mes activités pour la semaine.
(Vanmorgen plan ik mijn activiteiten voor de week.)
2.
semaine prochaine. | pour la | mes cours | Ce soir, | je prépare
Ce soir, je prépare mes cours pour la semaine prochaine.
(Vanavond bereid ik mijn lessen voor volgende week voor.)
3.
je travaille | Cette semaine, | jeudi soir. | tous les | matins et
Cette semaine, je travaille tous les matins et jeudi soir.
(Deze week werk ik elke ochtend en donderdagavond.)
4.
matin, je | le professeur. | Ce mercredi | planifie ma | réunion avec
Ce mercredi matin, je planifie ma réunion avec le professeur.
(Deze woensdagmorgen plan ik mijn vergadering met de professor.)
5.
libre | planifient | lundi. | un | après-midi | Ils
Ils planifient un après-midi libre lundi.
(Ze plannen een vrije middag op maandag.)
6.
entreprise. | matin, je | Ce vendredi | travaille dans | une grande
Ce vendredi matin, je travaille dans une grande entreprise.
(Deze vrijdagochtend werk ik bij een groot bedrijf.)
7.
matin. | je prépare | pour lundi | Ce week-end, | mes cours
Ce week-end, je prépare mes cours pour lundi matin.
(Dit weekend bereid ik mijn lessen voor maandagmorgen voor.)

Oefening 5: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Toon vertaling
Ce matin, je planifie mon week-end avec mes amis.
Le jeudi soir, je vois un film à la maison.
Cette semaine, j'organise une réunion.
Le samedi après-midi, je joue au football avec mes voisins.

Oefening 6: Clusteren van woorden

Instructie: Rangschik de volgende woorden in twee groepen: diegene die een dag van de week aanduiden en diegene die een moment van de dag aanduiden.

Jours de la semaine

Parties de la journée

Oefening 7: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

organisez, organisons, voyons, organise, voyez, voient, voit

1.
Nous ... un après-midi en famille.
(We organiseren een middag met familie.)
2.
Nous ... mardi et jeudi.
(We zien elkaar dinsdag en donderdag.)
3.
Vous ... mercredi planifier vos activités.
(Je ziet woensdag uw activiteiten plannen.)
4.
Vous ... le soir ce jeudi.
(Je organiseert donderdagavond.)
5.
Ils ... dimanche pour préparer la semaine.
(Ze zien zondag om de week voor te bereiden.)
6.
J’... ma semaine le matin.
(Ik organiseer mijn week in de ochtend.)
7.
Il ... le jour du mardi.
(Hij organiseert op dinsdag.)
8.
Il ... le soir les jours de la semaine.
(Hij ziet ’s avonds de dagen van de week.)

Oefening 8: Les adjectifs démonstratifs : "Ce, Cet, Cette, Ces"

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De aanwijzende bijvoeglijke naamwoorden: "Ce, Cet, Cette, Ces"

Toon vertaling Toon antwoorden

ces, Cet, Cette, Ce, Ces, cette

1.
... année ils veulent un petit frère.
(Dit jaar willen ze een klein broertje.)
2.
... âge est difficile pour un enfant.
(Deze leeftijd is moeilijk voor een kind.)
3.
... matin je prépare ma journée.
(Vanmorgen bereid ik mijn dag voor.)
4.
... journées d'été sont longues.
(Deze zomerdagen zijn lang.)
5.
... habitant parle français.
(Deze bewoner spreekt Frans.)
6.
... week-end nous organisons nos vacances d'été.
(Dit weekend organiseren we onze zomervakantie.)
7.
On dorme ensemble ... nuit ?
(Slapen we vannacht samen?)
8.
Elle aime faire ... voyages.
(Ze houdt ervan deze reizen te maken.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.9.1 Grammaire

Les adjectifs démonstratifs : "Ce, Cet, Cette, Ces"

De aanwijzende bijvoeglijke naamwoorden: "Ce, Cet, Cette, Ces"


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Organiser organiseren

present

Frans Nederlands
(je/j') organise ik organiseer
(tu) organises jij organiseert
(il/elle/on) organise hij/zij/men organiseert
(nous) organisons wij organiseren
(vous) organisez jullie organiseren
(ils/elles) organisent zij organiseren

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Voir zien

present

Frans Nederlands
(je/j') vois ik zie
(tu) vois jij ziet
(il/elle/on) voit hij/zij/men ziet
(nous) voyons wij zien
(vous) voyez u ziet
(ils/elles) voient zij zien

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Frans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏