10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Gesprek

1. Antoine: Bonjour Sophie, est-ce que tu peux me remplacer jeudi ? (Hallo Sophie, kun je me donderdag vervangen?) Show
2. Sophie: Jeudi ? Oui, je peux travailler ce jour-là. (Donderdag? Ja, ik kan die dag werken.) Show
3. Antoine: Super, alors je prends ta place mardi. (Super, dan neem ik jouw plaats dinsdag over.) Show
4. Sophie: D’accord, mardi ça me va très bien. (Oké, dinsdag komt me heel goed uit.) Show
5. Antoine: Et tu préfères que je te remplace le matin ou l’après-midi mardi ? (En je wil dat ik je maandagochtend of dinsdag middag vervang?) Show
6. Sophie: Le matin, c’est mieux pour moi, car je dépose mes enfants à l'école. (De ochtend is beter voor mij, want ik breng mijn kinderen naar school.) Show
7. Antoine: Tu as d’autres jours où tu as besoin d’aide ? (Heb je nog andere dagen waarop je hulp nodig hebt?) Show
8. Sophie: Pas cette semaine. La semaine prochaine peut-être. Si j'ai besoin, je te le dis. (Niet deze week. Misschien volgende week. Als ik het nodig heb, laat ik het je weten.) Show
9. Antoine: Parfait, je vais parler du changement d'horaires au manager. (Perfect, ik ga het over de wijziging van de werktijden met de manager hebben.) Show
10. Sophie: Très bien, je note ça. Tu as déjà posé tes vacances pour juillet ? (Heel goed, ik noteer dat. Heb je je vakantie voor juli al aangevraagd?) Show
11. Antoine: Non, pas encore. Je le fais ce soir. (Nee, nog niet. Ik doe het vanavond avond.) Show
12. Sophie: Oui, dépêche toi, c'est le dernier jour pour les demander. (Ja, schiet op, het is de laatste dag om ze aan te vragen.) Show
13. Antoine: Ah oui c'est vrai ! Merci beaucoup ! (Ah ja, dat klopt! Hartelijk dank!) Show
14. Sophie: Je t'en prie. A demain ! (Graag gedaan. Tot morgen!) Show

Oefening 1: Discussievragen

Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.

  1. Quel jour Antoine ne peut pas travailler ?
    2. Welke dag kan Antoine niet werken?
  2. Antoine a-t-il posé ses vacances ?
    3. Heeft Antoine zijn vakantie aangevraagd?
  3. Quelle horaire fait Sophie pour remplacer Antoine ?
    4. Welk rooster maakt Sophie om Antoine te vervangen?
  4. Comment s’organise le travail dans ton entreprise ?
    5. Hoe wordt het werk in jouw bedrijf georganiseerd?
  5. As-tu déjà posé tes prochaines vacances ?
    6. Heb je je volgende vakantie al gepland?

Oefening 2: Vul de open plekken in en maak de zinnen af

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

semaine, jour, jeudi, soir, après-midi

1.
Jeudi ? Oui, je peux travailler ce ...-là.
(Donderdag? Ja, ik kan die dag werken.)
2.
Et tu préfères que je te remplace le matin ou l’... mardi ?
(En wil je dat ik je dinsdag 's ochtends of 's middags vervang?)
3.
Pas cette .... La semaine prochaine peut-être. Si j'ai besoin, je te le dis.
(Niet deze week. Misschien volgende week. Als ik het nodig heb, laat ik het je weten.)
4.
Non, pas encore. Je le fais ce ....
(Nee, nog niet. Ik doe het vanavond.)
5.
Bonjour Sophie, est-ce que tu peux me remplacer ... ?
(Hallo Sophie, kun je me donderdag vervangen?)

Oefening 3: Orden de tekst

Instructie: Nummeer de zinnen in de juiste volgorde en lees hardop voor.

Toon vertaling
9
... Parfait, je vais parler du changement d'horaires au manager.
(Perfect, ik ga het over de wijziging van de werktijden met de manager hebben.)
10
... Très bien, je note ça. Tu as déjà posé tes vacances pour juillet ?
(Heel goed, ik noteer dat. Heb je je vakantie voor juli al aangevraagd?)
11
... Non, pas encore. Je le fais ce soir.
(Nee, nog niet. Ik doe het vanavond.)
12
... Oui, dépêche toi, c'est le dernier jour pour les demander.
(Ja, schiet op, het is de laatste dag om ze aan te vragen.)
3
... Super, alors je prends ta place mardi.
(Super, dan neem ik dinsdag jouw plaats in.)
14
14 Je t'en prie. A demain !
(Graag gedaan. Tot morgen!)
13
... Ah oui c'est vrai ! Merci beaucoup !
(Ah ja, dat klopt! Hartelijk dank!)
7
... Tu as d’autres jours où tu as besoin d’aide ?
(Heb je nog andere dagen waarop je hulp nodig hebt?)
4
... D’accord, mardi ça me va très bien.
(Oké, dinsdag komt me heel goed uit.)
6
... Le matin, c’est mieux pour moi, car je dépose mes enfants à l'école.
(De ochtend is beter voor mij, want dan breng ik mijn kinderen naar school.)
1
1 Bonjour Sophie, est-ce que tu peux me remplacer jeudi ?
(Hallo Sophie, kun je me donderdag vervangen?)
2
... Jeudi ? Oui, je peux travailler ce jour-là.
(Donderdag? Ja, ik kan die dag werken.)
5
... Et tu préfères que je te remplace le matin ou l’après-midi mardi ?
(En wil je dat ik je dinsdag 's ochtends of 's middags vervang?)
8
... Pas cette semaine. La semaine prochaine peut-être. Si j'ai besoin, je te le dis.
(Niet deze week. Misschien volgende week. Als ik het nodig heb, laat ik het je weten.)