Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

  1. In de gebiedende wijs zijn er maar drie personen: tu, nous, vous.
  2. Bij werkwoorden van de eerste groep wordt de uitgang -s van de tweede persoon weggelaten.
Verbe PlanterVerbe FinirVerbe Mettre
TuPlante une fleur ici. (Poot hier een bloem.)TuFinis ton travail ! (Maak je werk af!)TuMets tes chaussures ! (Doe je schoenen aan!)
NousPlantons des arbres ensemble (Laten we samen bomen planten)NousFinissons nos assiettes. (Laten we onze borden leegmaken.)NousMettons de l'eau.  (Zetten water.)
VousPlantez une fleur là-bas.  (Plant een bloem daar.)VousFinissez de manger. (Finissez met eten.)VousMettez des gants !  (Zet handschoenen aan!)

Uitzonderingen!

  1. Het werkwoord vouloir heeft slechts één vorm in de gebiedende wijs: veuillez.

Oefening 1: L'impératif

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

Plantons, Arrose, partez, Goûtons, Cultive, Cultivez, Entre, Plante

1. Entrer + Tu :
... dans la maison et va dans le jardin.
(Ga het huis binnen en ga naar de tuin.)
2. Planter + Tu :
... des fleurs dans le jardin.
(Plant bloemen in de tuin.)
3. Arroser + Tu :
... la terre pendant mes vacances.
(Bewater de aarde tijdens mijn vakantie.)
4. Partir + Vous :
Vous êtes allergiques au plantes, ... !
(Als u allergisch bent voor planten, ga dan weg!)
5. Cultiver + Tu :
... du maïs dans le champs.
(Teel maïs op het veld.)
6. Cultiver + Vous :
... des fleurs roses pour les vendre.
(Kweek roze bloemen om te verkopen.)
7. Planter + Nous :
... des nouveaux arbres dans le parc.
(Laten we nieuwe bomen in het park planten.)
8. Goûter + Nous :
... les fruits frais du jardin.
(Laten we de verse vruchten uit de tuin proeven.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. _____ la plante tous les jours pour qu'elle grandisse bien.

(Geef de plant elke dag water zodat hij goed kan groeien.)

2. _____ des graines dans la terre pour avoir des fleurs.

(Laten we zaden in de grond planten om bloemen te krijgen.)

3. _____ bien le jardin cet été !

(Verzorg de tuin goed deze zomer!)

4. Ne _____ pas aux feuilles des arbres, elles sont fragiles.

(Raak de bladeren van de bomen niet aan, ze zijn kwetsbaar.)

5. _____ une rose près du banc dans le jardin.

(Plant een roos bij het bankje in de tuin.)

6. _____ l'herbe le matin pour qu'elle reste verte.

(Besproei het gras in de ochtend zodat het groen blijft.)