Deze les behandelt het Frans rondom het dekken van de tafel met kernwoorden zoals l'assiette (bord), la fourchette (vork) en le verre (glas), en leert je de plaatsaanduidingen als devant (voor) en à côté de (naast) te gebruiken.

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (15)

 Le verre: het glas (French)

Le verre

Show

Het glas Show

 Le couteau: het mes (French)

Le couteau

Show

Het mes Show

 Les couverts : het bestek (French)

Les couverts

Show

Het bestek Show

 La cuillière: de lepel (French)

La cuillière

Show

De lepel Show

 La fourchette : de vork (French)

La fourchette

Show

De vork Show

 L'assiette : het bord (French)

L'assiette

Show

Het bord Show

 Le bol: de kom (French)

Le bol

Show

De kom Show

 La serviette: de servet (French)

La serviette

Show

De servet Show

 La tasse: de kop (French)

La tasse

Show

De kop Show

 Essuyer (afvegen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Essuyer

Show

Afvegen Show

 Remplir (vullen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Remplir

Show

Vullen Show

 Laver (wassen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Laver

Show

Wassen Show

 Couper (snijden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Couper

Show

Snijden Show

 Mettre la table: de tafel dekken (French)

Mettre la table

Show

De tafel dekken Show

 Faire la vaisselle: de afwas doen (French)

Faire la vaisselle

Show

De afwas doen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
Je mets les assiettes devant chaque chaise.
(Ik zet de borden voor elke stoel neer.)
2.
La fourchette est à côté de l’assiette.
(De vork ligt naast het bord.)
3.
Peux-tu mettre les verres sur la table ?
(Kun je de glazen op tafel zetten?)
4.
Les couteaux sont derrière les assiettes.
(De messen liggen achter de borden.)
5.
Il faut essuyer la table avec un essuie propre.
(Je moet de tafel schoonvegen met een schone doek.)
6.
Je prépare la table chez moi pour nos invités.
(Ik dek de tafel bij mij thuis voor onze gasten.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Je mets les assiettes devant la table. (Ik zet de borden voor de tafel.)
Les verres sont à côté des assiettes. (De glazen staan naast de borden.)
Je lave les couverts après le repas. (Ik was het bestek na de maaltijd.)
La serviette est en face de la fourchette. (De servet ligt tegenover de vork.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Verdeel de woorden in twee categorieën op basis van of ze voorwerpen zijn om de tafel te dekken of handelingen gerelateerd aan de afwas.

Objets pour dresser la table

Actions liées à la vaisselle

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

La tasse


De kop

2

La fourchette


De vork

3

Le couteau


Het mes

4

Les couverts


Het bestek

5

L'assiette


Het bord

Exercice 5: Gespreksoefening

Instruction:

  1. Vraag om een voorwerp dat je nodig hebt door te geven. (Vraag om een item dat je nodig hebt door te geven.)
  2. Noem al het serviesgoed en het gebruik ervan. (Noem al het serviesgoed en het gebruik.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Le bol avec du sucre est sur la table.

De schaal met suiker staat op de tafel.

La cuillère est dans le bol.

De lepel is in de kom.

Peux-tu mettre la nappe sur la table ?

Kun je het tafelkleed op de tafel leggen?

Le verre est rempli de jus d'orange.

Het glas is gevuld met sinaasappelsap.

L'assiette est remplie de croissants.

Het bord is gevuld met croissants.

Peux-tu me passer un verre d'eau f

Kun je me een glas water aangeven?

Voulez-vous une tasse de café ou une tasse de thé ?

Wil je een kopje koffie of een kopje thee?

La fourchette, le couteau et la cuillère sont à côté de l'assiette.

De vork, het mes en de lepel liggen naast het bord.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Je ___ les assiettes avant de mettre la table.

(Ik ___ de borden voordat ik de tafel dek.)

2. Tu ___ les légumes pour la salade.

(Jij ___ de groenten voor de salade.)

3. Il est en train de ___ les verres à côté de l'évier.

(Hij is de glazen aan het ___ naast de gootsteen.)

4. Nous ___ les couverts devant la fenêtre.

(Wij ___ het bestek voor het raam.)

Oefening 8: De tafel dekken voor de komst van de gasten

Instructie:

Ce soir, j' (Inviter - Présent) mes collègues à dîner chez moi. Avant de commencer, je (Laver - Présent) toutes les assiettes et les verres. Ensuite, je (Couper - Présent) le pain et les légumes pour l'apéritif. Ma femme (Mettre - Présent) la table dans la salle à manger. Les serviettes sont placées (Essuyer - Présent) chaque assiette. Nous (Essuyer - Présent) ensemble les couteaux et les fourchettes avant l'arrivée de nos invités.


Vanavond nodig ik mijn collega’s uit om bij mij te eten. Voordat ik begin, was ik alle borden en glazen. Daarna snijd ik het brood en de groenten voor de aperitief. Mijn vrouw dekt de tafel in de eetkamer. De servetten liggen voor elk bord. We vegen samen de messen en vorken voordat onze gasten arriveren.

Werkwoordschema's

Inviter - Uitnodigen

Présent

  • j'invite
  • tu invites
  • il/elle invite
  • nous invitons
  • vous invitez
  • ils/elles invitent

Laver - Wassen

Présent

  • je lave
  • tu laves
  • il/elle lave
  • nous lavons
  • vous lavez
  • ils/elles lavent

Couper - Snijden

Présent

  • je coupe
  • tu coupes
  • il/elle coupe
  • nous coupons
  • vous coupez
  • ils/elles coupent

Mettre - Deksels

Présent

  • je mets
  • tu mets
  • il/elle met
  • nous mettons
  • vous mettez
  • ils/elles mettent

Essuyer - Vegen

Présent

  • j'essuie
  • tu essuies
  • il/elle essuie
  • nous essuyons
  • vous essuyez
  • ils/elles essuient

Oefening 9: Les adverbes de lieu

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Plaatsbepalende bijwoorden

Toon vertaling Toon antwoorden

à côté, en dessous de, en face de, devant, derrière, chez

1. Dans ma maison :
Le verre est moi.
(Het glas is bij mij thuis.)
2. Devant :
Je lave les couverts la fenêtre.
(Ik was het bestek tegenover het raam.)
3. Dans sa maison :
Tu coupes le pain le boulanger.
(Je snijd het brood bij de bakker.)
4. A gauche ou à droite :
La serviette est du bol.
(De handdoek ligt naast de kom.)
5. Sous :
Je range les couteaux l'évier.
(Ik ruim de messen op onder de gootsteen.)
6. En face de :
Mon assiette est toujours mon verre.
(Mijn bord staat altijd voor mijn glas.)
7. Dos à :
Mon verre est toujours mon assiette.
(Mijn glas staat altijd achter mijn bord.)
8. Dans leur maison :
Elles essuient les verres elles.
(Ze drogen de glazen bij hen thuis af.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.33.2 Grammaire

Les adverbes de lieu

Plaatsbepalende bijwoorden


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Laver wassen

Present

Frans Nederlands
(je/j') je lave ik was
tu laves jij wast
il/elle/on lave hij/zij/men wast
nous lavons wij wassen
vous lavez u wast
ils/elles lavent zij wassen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Couper snijden

Present

Frans Nederlands
(je/j') je coupe ik snijd
tu coupes jij snijdt
il/elle/on coupe hij/zij/men snijdt
nous coupons wij snijden
vous coupez jullie snijden
ils/elles coupent zij snijden

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Frans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Lekker Frans leren: Tafelgerei en plaatsbepalende bijwoorden

Deze les richt zich op het leren benoemen van tafelgerei en het correct gebruiken van bijwoorden die plaats aangeven in het Frans. Het niveau is A1, gericht op beginners die praktische woordenschat en eenvoudige zinsstructuren willen begrijpen en gebruiken. Je leert belangrijke woorden zoals l'assiette (het bord), la fourchette (de vork), le couteau (het mes), en bijwoorden zoals devant (voor), à côté de (naast).

Belangrijkste woordenschat voor tafelgerei

  • l'assiette – het bord
  • la cuillère – de lepel
  • la fourchette – de vork
  • le couteau – het mes
  • la serviette – de servet
  • le verre – het glas

Handelingen rondom de tafel

Naast het benoemen van tafelvoorwerpen leer je ook werkwoorden die bij het dekken en opruimen van de tafel horen, bijvoorbeeld:

  • faire la vaisselle – de afwas doen
  • essuyer – afdrogen

Bijwoorden van plaats

De zinnen in deze les bevatten bijwoorden die aangeven waar een voorwerp zich bevindt, zoals:

  • devant – voor
  • à côté de – naast
  • sur – op
  • derrière – achter
  • en face de – tegenover

Voorbeeldzinnen en dialogen

Je oefent met zinnen als Je mets les assiettes devant chaque chaise. (Ik leg de borden voor elke stoel neer.) of La fourchette est à côté de l’assiette. (De vork is naast het bord.) De dialogen helpen je begrijpen hoe je tafelgerei correct beschrijft en plaatst.

Interessante verschillen met het Nederlands

In het Frans worden bijwoorden van plaats vaak direct voor het zelfstandig naamwoord geplaatst, bijvoorbeeld à côté de l'assiette, terwijl het Nederlands meestal de voorzetseluitdrukking achter het zelfstandig naamwoord zet, zoals „naast het bord”. Let ook op het verschil in bezitting: waar je in het Nederlands zegt „de vork ligt naast het bord”, wordt in het Frans vaak de lidwoorden gebruikt met vaste voorzetsels. Handige uitdrukkingen om te onthouden zijn:

  • mettre la table – de tafel dekken
  • essuyer la table – de tafel afvegen
  • à gauche / à droite – links / rechts
  • en dessous de – onder
  • au bord de la table – aan de rand van de tafel

Deze uitdrukkingen helpen je bij het oefenen van praktische situaties zoals het klaarzetten van de tafel voor gasten.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏