Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

  1. De woorden "dernier" en "prochain" worden vervoegd met het zelfstandig naamwoord en preciseren het moment.
  2. Het toevoegen van de woorden "avant" en "après" maakt het mogelijk om te spreken over de dag vóór gisteren en de dag ná morgen.
  3. Ze kunnen aan het begin of aan het einde van de zin staan.
Expressions (Uitdrukkingen)Exemples (Voorbeelden)

Hier

Avant-hier

Demain

Après-demain

Je t'ai vu en ville hier. (Ik heb je in de stad gisteren gezien.)

Tu as perdu ton match avant-hier. (Je hebt je wedstrijd eergisteren verloren.)

Je vais venir te voir demain. (Ik kom je morgen bezoeken.)

Tu vas gagner ton match après-demain. (Je gaat je wedstrijd overmorgen winnen.)

La semaine dernière

La semaine prochaine

Je te l'ai dit la semaine dernière. (Ik heb je dat vorige week. verteld.)

Tu vas faire du foot la semaine prochaine. (Je gaat volgende week voetballen.)

Le mois dernier

Le mois prochain

Nous sommes allés au cinéma le mois dernier. (We zijn vorige maand naar de bioscoop geweest.)

Vous allez à un concert le mois prochain. (Jullie gaan volgende maand naar een concert.)

L'année dernière

L'année prochaine

Tu as eu 5 ans l'année dernière. (Je bent vorig jaar 5 geworden.)

Tu vas avoir 7 l'année prochaine. (Je wordt 7 in het volgende jaar.)

Oefening 1: Expression des moments

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

le mois prochain, Le mois dernier, Avant-hier, Hier, L'année prochaine, la semaine dernière, la semaine prochaine, Après-demain

1. Le jour d'avant hier :
..., j'ai traversé le passage piéton.
(Eergisteren ben ik over het zebrapad gelopen.)
2. Le mois d'après :
Je vais traverser le pays ....
(Ik ga volgende maand door het land reizen.)
3. La semaine d'après :
Elle va voir sa famille ....
(Ze gaat volgende week haar familie bezoeken.)
4. La semaine d'avant :
Paul a fait du foot ....
(Paul heeft vorige week voetbal gespeeld.)
5. Le jour d'avant :
..., j'ai cherché ma direction.
(Gisteren heb ik mijn richting gezocht.)
6. L'année d'après :
..., elle va avoir douze ans.
(Volgend jaar wordt ze twaalf.)
7. Le jour d'après demain :
..., tu vas voir un nouveau panneau.
(Overmorgen zul je een nieuw bord zien.)
8. Le mois d'avant :
..., j'ai pris plusieurs rond-points.
(Vorige maand heb ik meerdere rotondes genomen.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Je cherche la place ___ la rue.

(Ik zoek het plein aan het einde van de straat.)

2. Traverse la rue tout droit puis prends à ___ gauche.

(Steek de straat recht over en sla dan linksaf.)

3. Tu trouveras le panneau juste ___ le rond-point.

(Je vindt het bord net na de rotonde.)

4. ___, j’ai demandé mon chemin à un passant.

(Gisteren heb ik aan een voorbijganger de weg gevraagd.)

5. La semaine ___, je vais demander des directions dans le centre-ville.

(Volgende week ga ik om de weg vragen in het centrum.)

6. Fais demi-tour ___ le panneau et prends à ta droite.

(Keer om na het bord en sla rechtsaf.)