Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

  1. De bijvoeglijke naamwoorden stemmen overeen in geslacht en getal met het zelfstandig naamwoord.
 Singulier  (Enkelvoud)Pluriel
Masculin  (Mannelijk )Petit (Klein)Petits (Kleine)
Féminin  (Vrouwelijk )Petite (Klein)Petites (Kleine)

Uitzonderingen!

  1. Als het bijvoeglijk naamwoord in de mannelijk vorm eindigt op een „e“, verandert het niet in de vrouwelijke vorm.
  2. Het bijvoeglijk naamwoord is altijd in overeenstemming, zelfs wanneer het ver van het zelfstandig naamwoord staat waar het naar verwijst.

Oefening 1: L'accord des adjectifs

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

chaude, suisses, italien, jeunes, italienne, jeune, espagnole, mauvaise

1. Italien:
Mon cousin est ....
(Mijn neef is Italiaans.)
2. Chaud:
L'été est une période très ....
(De zomer is een zeer hete periode.)
3. Italien:
Je vois ma famille ... en janvier.
(Ik zie mijn Italiaanse familie in januari.)
4. Espagnol:
J'ai une carte d'identité ....
(Ik heb een Spaanse identiteitskaart.)
5. Suisse:
Cet été, nous organisons un week-end avec mes cousins .....
(Deze zomer organiseren we een weekend met mijn Zwitserse neven.)
6. Mauvais:
En hiver, la météo est ....
(In de winter is het weer slecht.)
7. Jeune:
Les enfants qui naissent en décembre sont les plus ... de l'année.
(Kinderen die in december geboren worden, zijn de jongsten van het jaar.)
8. Jeune:
Ma plus ... sœur s'appelle Marie.
(Mijn jongste zus heet Marie.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. L'été est une saison ________ en France.

(De zomer is een warme seizoen in Frankrijk.)

2. En hiver, les journées sont souvent ________.

(In de winter zijn de dagen vaak slecht.)

3. Les mois de janvier et février sont en ________.

(De maanden januari en februari zijn in de winter.)

4. Je préfère le printemps parce que les fleurs sont ________.

(Ik geef de voorkeur aan de lente omdat de bloemen mooi zijn.)

5. En automne, les feuilles des arbres deviennent ________ et rouges.

(In de herfst worden de bladeren van de bomen geel en rood.)

6. Les vacances d'été commencent en juillet et en ________.

(De zomervakantie begint in juli en augustus.)