A1.15: Dagelijks eten

Nourriture quotidienne

Leer de Franse tegenwoordige tijd van werkwoorden op -ir (2de groep) in de context van dagelijkse voeding. Ontdek belangrijke woorden zoals 'le poulet', 'le fromage', 'l'eau' en oefen praktische dialogen over eten, drinken en boodschappen doen.

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (20)

 La pomme de terre: de aardappel (French)

La pomme de terre

Show

De aardappel Show

 Le poulet: De kip (French)

Le poulet

Show

De kip Show

 Le bœuf : Het rundvlees (French)

Le bœuf

Show

Het rundvlees Show

 Le poisson: de vis (French)

Le poisson

Show

De vis Show

 Le pain: Het brood (French)

Le pain

Show

Het brood Show

 Les pâtes: De pasta (French)

Les pâtes

Show

De pasta Show

 Le riz: de rijst (French)

Le riz

Show

De rijst Show

 Le beurre: De boter (French)

Le beurre

Show

De boter Show

 Le yaourt: de yoghurt (French)

Le yaourt

Show

De yoghurt Show

 Le fromage : de kaas (French)

Le fromage

Show

De kaas Show

 L'eau: het water (French)

L'eau

Show

Het water Show

 Le jus de fruit : het vruchtensap (French)

Le jus de fruit

Show

Het vruchtensap Show

 Le repas: de maaltijd (French)

Le repas

Show

De maaltijd Show

 Le petit-déjeuner: het ontbijt (French)

Le petit-déjeuner

Show

Het ontbijt Show

 Le déjeuner: de lunch (French)

Le déjeuner

Show

De lunch Show

 Le diner: het diner (French)

Le diner

Show

Het diner Show

 Manger (eten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Manger

Show

Eten Show

 Boire (drinken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Boire

Show

Drinken Show

 Cuisiner (koken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Cuisiner

Show

Koken Show

 Le café: de koffie (French)

Le café

Show

De koffie Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
et du | Je choisis | du pain | le petit-déjeuner. | fromage pour
Je choisis du pain et du fromage pour le petit-déjeuner.
(Ik kies brood en kaas voor het ontbijt.)
2.
un yaourt. | Tu finis | repas avec | toujours ton
Tu finis toujours ton repas avec un yaourt.
(Je eindigt altijd je maaltijd met een yoghurt.)
3.
fruit au | jus de | de l'eau | déjeuner. | Nous buvons | et du
Nous buvons de l'eau et du jus de fruit au déjeuner.
(We drinken water en fruitsap bij de lunch.)
4.
du poulet | terre. | pommes de | avec des | Elle cuisine
Elle cuisine du poulet avec des pommes de terre.
(Ze kookt kip met aardappelen.)
5.
pour le | dîner. | du poisson | Ils choisissent
Ils choisissent du poisson pour le dîner.
(Ze kiezen vis voor het avondeten.)
6.
café. | votre repas | avec du | Vous finissez
Vous finissez votre repas avec du café.
(Jullie eindigen jullie maaltijd met koffie.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Je choisis du poisson pour le dîner ce soir. (Ik kies vis voor het avondeten vanavond.)
Nous finissons souvent notre repas avec un yaourt. (We eindigen vaak onze maaltijd met een yoghurt.)
Tu bois de l'eau quand tu as soif. (Je drinkt water als je dorst hebt.)
Elle cuisine des pâtes avec du beurre et du fromage. (Ze kookt pasta met boter en kaas.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Rangschik deze woorden in twee groepen: die welke vaste voedingsmiddelen aanduiden en die welke dranken aanduiden.

Aliments solides

Boissons

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Le poulet


De kip

2

Le café


De koffie

3

La pomme de terre


De aardappel

4

Les pâtes


De pasta

5

Le riz


De rijst

Exercice 5: Exercice de conversation

Instruction:

  1. Dites ce que font les personnes sur la photo. (Zeg wat de mensen op de foto doen.)
  2. Dis le nom des plats sur les images. (Zeg de naam van de gerechten op de foto's.)
  3. Que manges-tu ou bois-tu ? (Wat eet of drink je?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

La fille mange un sandwich.

Het meisje eet een boterham.

L'homme boit de l'eau.

De man drinkt water.

Le garçon mange des œufs.

De jongen eet eieren.

La femme boit un café.

De vrouw drinkt een koffie.

J'aime le thé pour le petit déjeuner.

Ik hou van thee bij het ontbijt.

Je bois de l'eau.

Ik drink water.

Je mange du pain avec du fromage.

Ik eet brood met kaas.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Chaque matin, je ______ un yaourt pour le petit-déjeuner.

(Elke ochtend ______ ik een yoghurt voor het ontbijt.)

2. Tu ______ toujours ton repas avec du fromage.

(Je ______ altijd je maaltijd af met kaas.)

3. Nous ______ souvent du pain frais à la boulangerie.

(We ______ vaak vers brood bij de bakker.)

4. Ils ______ leur déjeuner à midi chaque jour.

(Ze ______ elke dag hun lunch om twaalf uur af.)

Oefening 8: Een dag met het dagelijkse eten

Instructie:

Chaque matin, je (Choisir - Présent) un bon petit-déjeuner. Aujourd'hui, nous (Finir - Présent) le café et le pain avec du beurre. Paul (Manger - Présent) souvent des pommes de terre au déjeuner. Le soir, nous (Finir - Présent) toujours le repas par un yaourt. Est-ce que tu (Boire - Présent) de l'eau ou du jus de fruit maintenant ?


Elke ochtend kies ik een goed ontbijt. Vandaag maken we de koffie en het brood met boter op. Paul eet vaak aardappelen bij de lunch. 's Avonds maken we de maaltijd altijd af met een yoghurt. Drink je nu water of fruitsap?

Werkwoordschema's

Choisir - Kiezen

Présent

  • Je choisis
  • Tu choisis
  • Il/Elle/On choisit
  • Nous choisissons
  • Vous choisissez
  • Ils/Elles choisissent

Finir - Maken

Présent

  • Je finis
  • Tu finis
  • Il/Elle/On finit
  • Nous finissons
  • Vous finissez
  • Ils/Elles finissent

Manger - Eten

Présent

  • Je mange
  • Tu manges
  • Il/Elle/On mange
  • Nous mangeons
  • Vous mangez
  • Ils/Elles mangent

Boire - Drinken

Présent

  • Je bois
  • Tu bois
  • Il/Elle/On boit
  • Nous buvons
  • Vous buvez
  • Ils/Elles boivent

Oefening 9: Le présent de l'indicatif des verbes en -ir: 2ème groupe

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De tegenwoordige tijd van de werkwoorden op -ir: 2e groep

Toon vertaling Toon antwoorden

finissez, choisit, choisissent, finissons, finissent, finis

1.
Nous ... le repas dehors.
(We beëindigen de maaltijd buiten.)
2.
Il ... de manger après le sport.
(Hij kiest ervoor om na het sporten te eten.)
3.
Vous ... la mousse au chocolat.
(Jullie maken de chocolademousse af.)
4.
Je ... de manger la salade avant de manger le plat..
(Ik maak mijn salade op voordat ik het hoofdgerecht eet.)
5.
Tu ... ton plat.
(Je eet je bord leeg.)
6.
Elles ... de manger les légumes.
(Zij kiezen ervoor om de groenten te eten.)
7.
Tous les matins les enfants ... leur petit-déjeuner.
(Elke ochtend maken de kinderen hun ontbijt af.)
8.
Nous ... le repas avec du yaourt et du fromage.
(We eindigen de maaltijd met yoghurt en kaas.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.15.2 Grammaire

Le présent de l'indicatif des verbes en -ir: 2ème groupe

De tegenwoordige tijd van de werkwoorden op -ir: 2e groep


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Manger eten

present

Frans Nederlands
(je/j') je mange / j'aime manger ik eet / ik hou van eten
tu manges jij eet
(il/elle/on) il mange / elle mange / on mange hij eet / zij eet / men eet
nous mangeons wij eten
vous mangez jullie eten
(ils/elles) ils mangent / elles mangent zij eten

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Boire drinken

present

Frans Nederlands
(je/j') je bois / j' bois ik drink
tu bois jij drinkt
(il/elle/on) il boit / elle boit / on boit hij drinkt / zij drinkt / men drinkt
nous buvons wij drinken
vous buvez u drinkt
(ils/elles) ils boivent / elles boivent zij drinken

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Finir beëindigen

present

Frans Nederlands
(je/j') finis ik beëindig
(tu) finis jij beëindigt
(il/elle/on) finit hij/zij/men beëindigt
(nous) finissons wij beëindigen
(vous) finissez jullie beëindigen
(ils/elles) finissent zij beëindigen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Frans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Dagelijkse voeding en Franse werkwoorden van de 2de groep

Deze les behandelt het thema "Dagelijkse voeding" en besteedt speciale aandacht aan de tegenwoordige tijd van regelmatige Franse werkwoorden op -ir, ook wel bekend als werkwoorden van de 2de groep. Je leert hoe je in alledaagse situaties woorden voor eten en drinken kunt gebruiken, gecombineerd met correcte werkwoordsvervoegingen.

Inhoud van de les

  • Woorden over voeding: Leer belangrijke voedingsmiddelen zoals le poulet (kip), le fromage (kaas), le pain (brood) en dranken zoals l'eau (water), le café (koffie), le jus de fruit (vruchtensap).
  • Werkwoorden op -ir: Conjugatie van werkwoorden als choisir (kiezen) en finir (afmaken) in de tegenwoordige tijd, bijvoorbeeld: je choisis, tu finis, en ils finissent.
  • Dagelijkse dialogen: Praktische scenario's zoals boodschappen doen op de markt, ontbijten en bestellen in een restaurant, waarbij je leert eten benoemen en werkwoorden toepassen.
  • Oefeningen: Multiple-choice testen voor werkwoordvervoegingen en een korte verhaaltekst om begrip en woordenschat te versterken.

Belangrijke aspecten

Met deze les kun je eenvoudige zinnen maken over wat je eet en drinkt. Voorbeelden zijn "Je choisis du poisson pour le dîner ce soir" (Ik kies vis voor het avondeten vanavond) en "Tu finis toujours ton repas avec un yaourt" (Je maakt je maaltijd altijd af met een yoghurt). Ook leer je het onderscheid tussen vaste voedingsmiddelen en dranken.

Verschillen tussen Frans en Nederlands

Franse werkwoorden op -ir van de 2de groep hebben specifieke uitgangen in de tegenwoordige tijd, zoals -is, -is, -it, -issons, -issez, -issent. Dit is anders dan in het Nederlands, waar werkwoorden niet zo sterk worden vervoegd. Voorbeelden van nuttige woordenschat zijn choisir (kiezen), finir (afmaken), boire (drinken). Een handig voorbeeld is "Je bois de l'eau" (Ik drink water). Let op dat sommige woorden zoals le pain (brood) zowel in het Frans als Nederlands dagelijks gebruikt worden, maar met een andere uitspraak en spelling.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏