Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio met vertalingen

  1. Ze worden gebruikt om snel op een vraag te antwoorden.
  2. Ze worden gebruikt om een persoon voor te stellen.
  3. Ze worden gebruikt om bezit uit te drukken.
Singulier (enkelvoud)Pluriel  (meervoud)
Moi (ik)Nous (Wij)
Toi (Jij)Vous (Jij)
Lui (Hij)Eux (Zij)
Elle (zij)Elles (Zij)

Uitzonderingen!

  1. Met de voornaamwoorden elle, eux, elles maak je de liaison met de voorzetsel. Voorbeeld: J'habite chez elle.

Oefening 1: Les pronoms toniques: Moi, Toi, Lui...

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

eux, moi, lui, vous, elle, elles, Moi

1. Elles:
Les manteaux sont à ....
(De jassen zijn van hen.)
2. Je :
..., je ne lui parle plus.
(Ik spreek niet meer met hem.)
3. Elle:
Je suis beaucoup plus fatigué qu'....
(Ik ben veel vermoeider dan zij.)
4. Il:
Elle a mal, mais ... va bien.
(Ze heeft pijn, maar hij maakt het goed.)
5. Je :
Tu trembles mais pas ....
(Jij beeft maar ik niet.)
6. Ils:
Il a la même douleur qu'....
(Hij heeft dezelfde pijn als zij.)
7. Vous:
Je vais à l'hôpital avec ....
(Ik ga met jou naar het ziekenhuis.)
8. Il:
Tu es aussi faible que ....
(Je bent net zo zwak als hij.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Nous


wij

2

toi


jou

3

lui


hem

4

vous


u