Gesprek
1. | Sacha: | Tu as trouvé le mannequin pour le défilé de vendredi ? | (Heb je het model gevonden voor de modeshow van vrijdag?) Show |
2. | Coralie: | Oui. Louis à 23 ans, il est grand et mince. | (Ja. Louis is 23 jaar, hij is lang en slank.) Show |
3. | Sacha: | Comment sont ses cheveux ? | (Hoe is zijn haar?) Show |
4. | Coralie: | Il a les cheveux longs avec de belles boucles. | (Hij heeft lang haar met mooie krullen.) Show |
5. | Sacha: | Ils sont de quelle couleur ? | (Welke kleur hebben ze?) Show |
6. | Coralie: | Il est blond. | (Hij is blond.) Show |
7. | Sacha: | Est-ce qu’il a une barbe ? | (Heeft hij een baard?) Show |
8. | Coralie: | Oui, une barbe et une moustache. Veux-tu voir ses photos? | (Ja, een baard en een snor. Wil je zijn foto’s zien?) Show |
9. | Sacha: | Oui, merci. Il doit la raser pour le défilé, ça ne va pas avec le style de sa tenue. | (Ja, bedankt. Hij moet het afscheren voor de modeshow, het past niet bij de stijl van zijn outfit.) Show |
10. | Coralie: | D’accord, je lui dit. Il y a aussi Lucas mais il fait un mètre soixante-dix. | (Oké, zeg ik hem. Er is ook Lucas maar hij is een meter zeventig.) Show |
11. | Sacha: | Il est trop petit, les habits sont trop grands pour lui. | (Hij is te klein, de kleren zijn te groot voor hem.) Show |
12. | Coralie: | Oui, je suis d’accord. | (Ja, daar ben ik het mee eens.) Show |
13. | Sacha: | Louis est parfait, dis-lui qu’il défile vendredi. | (Louis is perfect, zeg hem dat hij vrijdag moet lopen.) Show |
Oefening 1: Discussievragen
Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.
- Louis a-t-il une barbe ?
- Quelle est la taille de Lucas ?
- Comment sont les cheveux de Louis ?
- Comment sont tes cheveux ?
- Décris toi physiquement.
Heeft Louis een baard?
Hoe lang is Lucas?
Hoe is het haar van Louis?
Hoe is zijn haar?
Beschrijf jezelf fysiek.
Oefening 2: Vul de open plekken in en maak de zinnen af
Instructie: Vul het juiste woord in.
longs, barbe, moustache, grand, blond
1.
Oui. Louis à 23 ans, il est ... et mince.
(Ja. Louis is 23 jaar, hij is lang en slank.)
2.
Il a les cheveux ... avec de belles boucles.
(Hij heeft lang haar met mooie krullen.)
3.
Il est ....
(Hij is blond.)
4.
Oui, une barbe et une .... Veux-tu voir ses photos?
(Ja, een baard en een snor. Wil je zijn foto’s zien?)
5.
Est-ce qu’il a une ... ?
(Heeft hij een baard?)
Oefening 3: Orden de tekst
Instructie: Nummeer de zinnen in de juiste volgorde en lees hardop voor.
4
...
Il a les cheveux longs avec de belles boucles.
(Hij heeft lang haar met mooie krullen.)
7
...
Est-ce qu’il a une barbe ?
(Heeft hij een baard?)
3
...
Comment sont ses cheveux ?
(Hoe is zijn haar?)
6
...
Il est blond.
(Hij is blond.)
2
...
Oui. Louis à 23 ans, il est grand et mince.
(Ja. Louis is 23 jaar, hij is lang en slank.)
13
13
Louis est parfait, dis-lui qu’il défile vendredi.
(Louis is perfect, zeg hem dat hij vrijdag moet lopen.)
9
...
Oui, merci. Il doit la raser pour le défilé, ça ne va pas avec le style de sa tenue.
(Ja, bedankt. Hij moet het afscheren voor de modeshow, het past niet bij de stijl van zijn outfit.)
10
...
D’accord, je lui dit. Il y a aussi Lucas mais il fait un mètre soixante-dix.
(Oké, zeg ik hem. Er is ook Lucas maar hij is een meter zeventig.)
11
...
Il est trop petit, les habits sont trop grands pour lui.
(Hij is te klein, de kleren zijn te groot voor hem.)
12
...
Oui, je suis d’accord.
(Ja, daar ben ik het mee eens.)
8
...
Oui, une barbe et une moustache. Veux-tu voir ses photos?
(Ja, een baard en een snor. Wil je zijn foto’s zien?)
1
1
Tu as trouvé le mannequin pour le défilé de vendredi ?
(Heb je het model gevonden voor de modeshow van vrijdag?)
5
...
Ils sont de quelle couleur ?
(Welke kleur hebben ze?)