10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Gesprek

1. Alain: Tu vas bientôt faire les courses ? (Ga je binnenkort boodschappen doen?) Show
2. Béatrice: Oui, j'y vais cet après-midi. Tu as besoin de quelque chose ? (Ja, ik ga vanmiddag. Heb je iets nodig?) Show
3. Alain: Oui, il me faut des oeufs et des bouteilles d'eau. (Ja, ik heb eieren en flessen water nodig.) Show
4. Béatrice: D'accord. Je vais au supermarché alors. Et du chocolat, tu en veux ? (Oké. Ik ga dan naar de supermarkt. Wil je ook wat chocolade?) Show
5. Alain: Oui mai celui de l'épicerie s'il te plait. (Ja, maar die van de speciaalzaak alsjeblieft.) Show
6. Béatrice: Pas de soucis. De toute façon, je dois acheter de la viande à la boucherie à côté de l'épicerie. (Geen probleem. Ik moet toch vlees kopen bij de slagerij naast de kruidenierswinkel.) Show
7. Alain: Et si tu as le temps, passe à la boulangerie prendre du pain aussi. (En als je tijd hebt, ga dan ook even langs de bakkerij om brood te halen.) Show
8. Béatrice: Tu me demande beaucoup de choses là ! Je dois aussi aller au magasin de vêtement pour notre fille ! (Je vraagt me nu veel dingen! Ik moet ook naar de kledingwinkel voor onze dochter!) Show
9. Alain: Si tu n'as pas le temps, ce n'est pas grave. Oublie pas ta liste de course ! (Als je geen tijd hebt, is dat niet erg. Vergeet je winkelijst niet!) Show
10. Béatrice: Je vais essayer de passer à la boulangerie. La liste est déjà dans mon sac. (Ik zal proberen langs de bakkerij te gaan. De lijst zit al in mijn tas.) Show
11. Alain: Et oublie pas de comparer les prix. Tout est cher maintenant ! (En vergeet niet de prijzen te vergelijken. Alles is nu duur!) Show
12. Béatrice: Si tu n'es pas content, tu n'as qu'à les faire toi les courses ! (Als je niet tevreden bent, moet je de boodschappen maar zelf doen!) Show

Oefening 1: Discussievragen

Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.

  1. Que demande Alain a Béatrice ?
    2. Wat vraagt Alain aan Béatrice?
  2. Quels sont les magasins où va Béatrice ?
    3. Naar welke winkels gaat Béatrice?
  3. Où Béatrice va acheter sa viande ?
    4. Waar gaat Béatrice haar vlees kopen?
  4. Quelle est ta liste de course ?
    5. Wat staat er op je boodschappenlijst?
  5. Quels sont les magasins préférés pour faire les courses ?
    6. Wat zijn de favoriete winkels om boodschappen te doen?

Oefening 2: Vul de open plekken in en maak de zinnen af

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

magasin, comparer, liste de course, épicerie, supermarché

1.
Si tu n'as pas le temps, ce n'est pas grave. Oublie pas ta ... !
(Als je geen tijd hebt, is dat niet erg. Vergeet je boodschappenlijst niet!)
2.
Oui mai celui de l'... s'il te plait.
(Ja, maar die van de kruidenier alsjeblieft.)
3.
D'accord. Je vais au ... alors. Et du chocolat, tu en veux ?
(Oké. Ik ga dan naar de supermarkt. Wil je chocola?)
4.
Tu me demande beaucoup de choses là ! Je dois aussi aller au ... de vêtement pour notre fille !
(Je vraagt me nu wel heel veel! Ik moet ook naar de kledingwinkel voor onze dochter!)
5.
Et oublie pas de ... les prix. Tout est cher maintenant !
(En vergeet niet de prijzen te vergelijken. Alles is nu duur!)

Oefening 3: Orden de tekst

Instructie: Nummeer de zinnen in de juiste volgorde en lees hardop voor.

Toon vertaling
7
... Et si tu as le temps, passe à la boulangerie prendre du pain aussi.
(En als je tijd hebt, ga dan ook even langs de bakker om brood te halen.)
8
... Tu me demande beaucoup de choses là ! Je dois aussi aller au magasin de vêtement pour notre fille !
(Je vraagt me nu wel heel veel! Ik moet ook naar de kledingwinkel voor onze dochter!)
2
... Oui, j'y vais cet après-midi. Tu as besoin de quelque chose ?
(Ja, ik ga vanmiddag. Heb je iets nodig?)
12
12 Si tu n'es pas content, tu n'as qu'à les faire toi les courses !
(Als je niet tevreden bent, moet je de boodschappen maar zelf doen!)
3
... Oui, il me faut des oeufs et des bouteilles d'eau.
(Ja, ik heb eieren en flessen water nodig.)
4
... D'accord. Je vais au supermarché alors. Et du chocolat, tu en veux ?
(Oké. Ik ga dan naar de supermarkt. Wil je chocola?)
6
... Pas de soucis. De toute façon, je dois acheter de la viande à la boucherie à côté de l'épicerie.
(Geen probleem. Ik moet toch nog vlees kopen bij de slager naast de kruidenier.)
1
1 Tu vas bientôt faire les courses ?
(Ga je binnenkort boodschappen doen?)
10
... Je vais essayer de passer à la boulangerie. La liste est déjà dans mon sac.
(Ik zal proberen langs de bakkerij te gaan. De lijst zit al in mijn tas.)
11
... Et oublie pas de comparer les prix. Tout est cher maintenant !
(En vergeet niet de prijzen te vergelijken. Alles is nu duur!)
5
... Oui mai celui de l'épicerie s'il te plait.
(Ja, maar die van de kruidenier alsjeblieft.)
9
... Si tu n'as pas le temps, ce n'est pas grave. Oublie pas ta liste de course !
(Als je geen tijd hebt, is dat niet erg. Vergeet je boodschappenlijst niet!)

Oefening 4: Oefening in context

Instructie: Fais un panier de course et décris le.

  1. https://www.auchan.fr/