S'appeler (zich noemen) - Present, indicatif (Tegenwoordige tijd, indicatief)

 S'appeler (zich noemen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

S'appeler - Vervoeging van zich noemen in het Frans: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, de onvoltooid tegenwoordige wijs (Present, indicatif).

Present, indicatif (Tegenwoordige tijd, indicatief)

Alle vervoegingen en tijden: S'appeler (zich noemen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leerplan: Franse les - Dire ton nom (Je naam zeggen)

Tegenwoordige tijd van zich noemen

Frans Nederlands
(je/j') m'appelle ik heet
(tu) t'appelles jij heet
(il/elle/on) s'appelle hij/zij/men noemt
nous appelons wij noemen ons
vous appelez u noemt zich
(ils/elles) s'appellent zij noemen zich

Voorbeeldzinnen

Frans Nederlands
Je m'appelle Monsieur Dupont. Ik heet meneer Dupont.
Comment tu t'appelles, le garçon ? Hoe heet jij, jongen?
Elle s'appelle Madame Martin. Zij noemt zich mevrouw Martin.
Nous nous appelons les élèves. Wij noemen ons de leerlingen.
Vous vous appelez comment, Madame ? U heet hoe, mevrouw?
Ils s'appellent Pierre et Paul. Zij noemen zich Pierre en Paul.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

vous appelez, nous appelons, m'appelle, s'appellent, s'appelle, t'appelles

1.
Ils ... pierre et paul.
(Ze heten Pierre en Paul.)
2.
Vous ... comment, madame ?
(Hoe heet u, mevrouw?)
3.
Nous ... les élèves.
(Wij noemen ons de leerlingen.)
4.
Elle ... madame martin.
(Ze heet mevrouw Martin.)
5.
Comment tu ..., le garçon ?
(Hoe heet jij, jongen?)
6.
Je ... monsieur dupont.
(Ik heet meneer Dupont.)