S'appeler (zich noemen) - Present, indicatif (Tegenwoordige tijd, indicatief)

 S'appeler (zich noemen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

S'appeler - Vervoeging van zich noemen in het Frans: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, de onvoltooid tegenwoordige wijs (Present, indicatif).

Present, indicatif (Tegenwoordige tijd, indicatief)

Alle vervoegingen en tijden: S'appeler (zich noemen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leerplan: Franse les - Dire ton nom (Je naam zeggen)

Tegenwoordige tijd van zich noemen

Frans Nederlands
(je/j') m'appelle ik heet
(tu) t'appelles jij heet
(il/elle/on) s'appelle hij/zij/men noemt
nous appelons wij noemen ons
vous appelez u noemt zich
(ils/elles) s'appellent zij noemen zich

Voorbeeldzinnen

Frans Nederlands
Je m’appelle Marie, enchantée. Ik heet Marie, aangenaam.
Comment tu t'appelles, garçon ? Hoe heet je, jongen?
Elle s'appelle Sophie, la fille là-bas. Zij heet Sophie, het meisje daar.
Nous nous appelons Dupont, monsieur. Wij noemen ons Dupont, meneer.
Vous vous appelez comment, madame ? Hoe heet u, mevrouw?
Ils s'appellent Pierre et Paul, les garçons. Ze noemen zich Pierre en Paul, de jongens.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

t'appelles, s'appelle, nous appelons, vous appelez, s'appellent

1.
Comment tu ..., garçon ?
(Hoe heet je, jongen?)
2.
Ils ... pierre et paul, les garçons.
(Ze heten Pierre en Paul, de jongens.)
3.
Vous ... comment, madame ?
(Hoe heet u, mevrouw?)
4.
Nous ... dupont, monsieur.
(Wij heten Dupont, meneer.)
5.
Elle ... sophie, la fille là-bas.
(Ze heet Sophie, dat meisje daar.)