Habiter (wonen) - Present, indicatif (Tegenwoordige tijd, indicatief)

 Habiter (wonen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Habiter - Vervoeging van wonen in het Frans: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, indicatief (Present, indicatif).

Present, indicatif (Tegenwoordige tijd, indicatief)

Alle vervoegingen en tijden: Habiter (wonen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leerplan: Franse les - D'où venez-vous? (Waar kom je vandaan?)

Vervoeging van wonen in tegenwoordige tijd

Frans Nederlands
(je/j') j'habite ik woon
tu habites jij woont
il/elle/on habite hij/zij/men woont
nous habitons wij wonen
vous habitez u woont
ils/elles habitent zij wonen

Voorbeeldzinnen

Frans Nederlands
J'habite en France, je suis français. Ik woon in Frankrijk, ik ben Fransman.
Tu habites en Espagne, n’est-ce pas ? Jij woont in Spanje, nietwaar?
Il habite à la capitale de l'Italie. Hij woont in de hoofdstad van Italië.
Nous habitons en Belgique avec la famille. Wij wonen in België met de familie.
Vous habitez en Allemagne, d'où venez-vous ? U woont in Duitsland, waar komt u vandaan?
Ils habitent aux Pays-Bas comme habitants. zij wonen in Nederland als inwoners

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

vous habitez, habitent, nous habitons, habite, on, ils, j'habite, tu habites

1.
... en belgique avec la famille.
(We wonen in België met het gezin.)
2.
Il ... à la capitale de l'italie.
(Hij woont in de hoofdstad van Italië.)
3.
... en france, je suis français.
(Ik woon in Frankrijk, ik ben Frans.)
4.
... ... aux pays-bas comme habitants.
(Ze wonen in Nederland als inwoners.)
5.
... en allemagne, d'où venez-vous ?
(Je woont in Duitsland, waar kom je vandaan?)
6.
... en espagne, n’est-ce pas ?
(Je woont in Spanje, toch?)