Aller (gaan) - Present, indicatif (Tegenwoordige tijd, indicatief) Delen Gekopieerd!

Aller - Vervoeging van gaan in het Frans: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, aanvoegende wijs (Present, indicatif).
Present, indicatif (Tegenwoordige tijd, indicatief)
Alle vervoegingen en tijden: Aller (gaan) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Leerplan: Franse les - Logement et hébergement (Huisvesting en accommodatie)
Werkwoordvervoeging van gaan in de tegenwoordige tijd
Frans | Nederlands |
---|---|
(je/j') vais | ik ga |
(tu) vas | jij gaat |
(il/elle/on) va | hij/zij/men gaat |
(nous) allons | wij gaan |
(vous) allez | u gaat |
(ils/elles) vont | zij gaan |
Voorbeeldzinnen
Frans | Nederlands |
---|---|
Je vais en vacances en juillet. | Ik ga in juli op vakantie. |
Tu vas au printemps à la plage. | jij gaat in de lente naar het strand |
Il va au marché en automne. | Hij gaat naar de markt in de herfst. |
Nous allons étudier en hiver. | Wij gaan studeren in de winter. |
Vous allez à l'école en septembre. | Je gaat in september naar school. |
Elles vont voir le soleil en août. | Zij gaan de zon zien in augustus. |
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies de juiste vorm.
allez, vais, va, allons, vas, vont
1.
Je ... en vacances en juillet.
(Ik ga in juli op vakantie.)
2.
Tu ... au printemps à la plage.
(Jij gaat in de lente naar het strand)
3.
Nous ... étudier en hiver.
(Wij gaan studeren in de winter.)
4.
Il ... au marché en automne.
(Hij gaat naar de markt in de herfst.)
5.
Vous ... à l'école en septembre.
(Je gaat in september naar school.)
6.
Elles ... voir le soleil en août.
(Zij gaan de zon zien in augustus.)