Planter (planten) - Present, indicatif (Tegenwoordige tijd, indicatief)

 Planter (planten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Planter - vervoeging van planter in het Frans: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, indicatief (Present, indicatif).

Present, indicatif (Tegenwoordige tijd, indicatief)

Alle vervoegingen en tijden: Planter (planten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leerplan: Franse les - Plantes d'intérieur et de jardin (Kamerplanten en tuinplanten)

Vervoeging van planter in de tegenwoordige tijd

Frans Nederlands
(je/j') je plante ik plant
tu plantes jij plant
il/elle/on plante hij/zij/men plant
nous plantons wij planten
vous plantez jullie planten
ils/elles plantent zij planten

Voorbeeldzinnen

Frans Nederlands
Je plante une rose dans le jardin. Ik plant een roos in de tuin.
Tu plantes une graine près de l'arbre. Je plant een zaadje naast de boom.
Elle plante des fleurs sur la pelouse. Ze plant bloemen op het gazon.
Nous plantons des plantes près du banc. Wij planten planten vlak bij het bankje.
Vous plantez des herbes dans la terre. U plant kruiden in de aarde.
Ils plantent des arbres dans le lotissement. zij planten bomen in de wijk

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

plante, tu plantes, je plante, on, ils, vous plantez, plantent, nous plantons

1.
... une graine près de l'arbre.
(Je plant een zaadje naast de boom.)
2.
... une rose dans le jardin.
(Ik plant een roos in de tuin.)
3.
Elle ... des fleurs sur la pelouse.
(Ze plant bloemen op het gazon.)
4.
... des plantes près du banc.
(Wij planten planten vlak bij het bankje.)
5.
... des herbes dans la terre.
(U plant kruiden in de aarde.)
6.
... ... des arbres dans le lotissement.
(Zij planten bomen in de wijk)