Compter (tellen) - Present, indicatif (Tegenwoordige tijd, indicatief) Delen Gekopieerd!

Compter - Opgave van tellen in het Frans: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, aantonende wijs (Present, indicatif).
Present, indicatif (Tegenwoordige tijd, indicatief)
Alle vervoegingen en tijden: Compter (tellen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Leerplan: Franse les - Chiffres et comptage (Cijfers en tellen)
Vervoeging van tellen in de tegenwoordige tijd
Frans | Nederlands |
---|---|
(je/j') compte | ik tel |
(tu) comptes | jij telt |
(il/elle/on) compte | hij/zij/men telt |
(nous) comptons | wij tellen |
(vous) comptez | jullie tellen |
(ils/elles) comptent | zij tellen |
Voorbeeldzinnen
Frans | Nederlands |
---|---|
Je compte jusqu'à dix chaque jour. | Ik tel elke dag tot tien. |
Tu comptes les habitants du pays. | Je telt de inwoners van het land. |
Il compte ses devoirs pour demain. | Hij telt zijn huiswerk voor morgen. |
Nous comptons les points du jeu. | We tellen de punten van het spel. |
Vous comptez les kilomètres pour le voyage. | Je telt de kilometers voor de reis. |
Ils comptent les jours avant la fête. | Ze tellen de dagen af tot het feest. |
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies de juiste vorm.
compte, comptes, comptent, comptez, comptons
1.
Je ... jusqu'à dix chaque jour.
(Ik tel elke dag tot tien.)
2.
Tu ... les habitants du pays.
(Je telt de inwoners van het land.)
3.
Nous ... les points du jeu.
(We tellen de punten van het spel.)
4.
Il ... ses devoirs pour demain.
(Hij telt zijn huiswerk voor morgen.)
5.
Vous ... les kilomètres pour le voyage.
(Je telt de kilometers voor de reis.)
6.
Ils ... les jours avant la fête.
(Ze tellen de dagen af tot het feest.)