Comparer (vergelijken) - Present, indicatif (Tegenwoordige tijd, indicatief)

 Comparer (vergelijken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Comparer - Vervoeging van vergelijken in het Frans: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, aantonende wijs (Present, indicatif).

Present, indicatif (Tegenwoordige tijd, indicatief)

Alle vervoegingen en tijden: Comparer (vergelijken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leerplan: Franse les - Faire les courses (Boodschappen doen)

Tegenwoordige tijd van vergelijken

Frans Nederlands
(je/j') je compare / j'compare ik vergelijk
tu compares jij vergelijkt
(il/elle/on) il compare / elle compare / on compare hij vergelijkt / zij vergelijkt / men vergelijkt
nous comparons wij vergelijken
vous comparez jullie vergelijken
(ils/elles) ils comparent / elles comparent zij vergelijken

Voorbeeldzinnen

Frans Nederlands
Je compare les prix au supermarché chaque semaine. Ik vergelijk elke week de prijzen in de supermarkt.
Tu compares les produits à la boucherie et à l'épicerie. Jij vergelijkt de producten bij de slagerij en de kruidenierswinkel.
Il compare les yaourts avant de les prendre. Hij vergelijkt de yoghurts voordat hij ze neemt.
Nous comparons les prix pour faire les meilleures courses. Wij vergelijken de prijzen om de beste boodschappen te doen.
Vous comparez le beurre et l'huile dans la liste de course ? Jullie vergelijken de boter en de olie in de boodschappenlijst
Ils comparent les fruits au marché avant d’acheter. Zij vergelijken de vruchten op de markt voordat ze kopen.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

je, ils, on, vous comparez, tu compares, compare, comparent, nous comparons

1.
... ... les prix au supermarché chaque semaine.
(Ik vergelijk elke week de prijzen in de supermarkt.)
2.
... ... les fruits au marché avant d’acheter.
(Zij vergelijken de vruchten op de markt voordat ze kopen.)
3.
... les prix pour faire les meilleures courses.
(Wij vergelijken de prijzen om de beste boodschappen te doen.)
4.
... les produits à la boucherie et à l'épicerie.
(Jij vergelijkt de producten bij de slagerij en de kruidenierswinkel.)
5.
... le beurre et l'huile dans la liste de course ?
(Jullie vergelijken de boter en de olie in de boodschappenlijst)
6.
Il compare les yaourts avant de les prendre.
(Hij vergelijkt de yoghurts voordat hij ze neemt.)