Régler (regelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van régler (regelen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Régler (regelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 1: Voyager : en pleine nature ! (Reizen: op avontuur!)

Les 6: À l'hôtel (Op hotel)

Infinitif Participe passé
Régler (regelen) réglé (geregeld)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') règle ik regel
(tu) règles jij regelt
(il/elle/on) règle hij/zij/men regelt
(nous) réglons wij regelen
(vous) réglez u regelt
(ils/elles) règlent zij regelen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') réglai ik regelde
(tu) réglas jij regelde
(il/elle/on) réglait hij/zij/men regelde
(nous) réglions wij regelden
(vous) régliez jullie regelden
(ils/elles) réglèrent zij regelden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') ai réglé ik heb geregeld
(tu) as réglé jij hebt geregeld
(il/elle/on) a réglé hij/zij/men heeft geregeld
(nous) avons réglé wij hebben geregeld
(vous) avez réglé u hebt geregeld
(ils/elles) ont réglé zij hebben geregeld

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais réglé ik had geregeld
(tu) avais réglé jij had geregeld
(il/elle/on) avait réglé hij/zij/men had geregeld
(nous) avions réglé wij hadden geregeld
(vous) aviez réglé u had geregeld
(ils/elles) avaient réglé zij hadden geregeld

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') réglerai ik regel
(tu) régleras jij zult regelen
(il/elle/on) réglera hij/zij/men zal regelen
(nous) réglerons wij zullen regelen
(vous) réglerez u zult regelen
(ils/elles) régleront zij zullen regelen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai réglé ik zal geregeld hebben
(tu) auras réglé jij zal geregeld hebben
(il/elle/on) aura réglé hij/zij/men zal geregeld hebben
(nous) aurons réglé wij zullen geregeld hebben
(vous) aurez réglé jullie zullen geregeld hebben
(ils/elles) auront réglé zij zullen geregeld hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') je réglerais ik zou regelen
tu réglerais jij zou regelen
il/elle/on réglerait hij/zij/men zou regelen
nous réglerions wij zouden regelen
vous régleriez u zou regelen
ils/elles régleraient zij zouden regelen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais réglé ik zou geregeld hebben
(tu) aurais réglé jij zou geregeld hebben
(il/elle/on) aurait réglé hij/zij/men zou geregeld hebben
(nous) aurions réglé wij zouden geregeld hebben
(vous) auriez réglé u zou hebben geregeld
(ils/elles) auraient réglé zij zouden geregeld hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') règle ik regel
(tu) règles jij regel
(il/elle/on) règle hij/zij/men regelt
(nous) réglions wij regelen
(vous) régliez jullie regelen
(ils/elles) règlent zij regelen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') aie réglé ik heb geregeld
(tu) aies réglé jij zou geregeld hebben
(il/elle/on) ait réglé hij/zij/men heeft geregeld
(nous) ayons réglé wij hebben geregeld
(vous) ayez réglé u hebt geregeld
(ils/elles) aient réglé zij hebben geregeld

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Règle! regel
Règle! regel