Organiser (organiseren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van organiser (organiseren) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Organiser (organiseren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 2: Des heures aux saisons (Van uren tot seizoenen)

Les 9: Jours de la semaine et parties de la journée (Dagen van de week en dagdelen)

Infinitif Participe passé
Organiser (organiseren) organisé (georganiseerd)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') j'organise ik organiseer
(tu) organises jij organiseert
(il/elle/on) organise hij/zij/men organiseert
(nous) organisons wij organiseren
(vous) organisez jullie organiseren
(ils/elles) organisent zij organiseren

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') organisais ik organiseerde
(tu) organisais jij organiseerde
(il/elle/on) organisait hij/zij/men organiseerde
(nous) organisions wij organiseerden
(vous) organisiez jullie organiseerden
(ils/elles) organisaient zij organiseerden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai organisé ik heb georganiseerd
tu as organisé jij hebt georganiseerd
il/elle/on a organisé hij/zij/men heeft georganiseerd
nous avons organisé wij hebben georganiseerd
vous avez organisé u hebt georganiseerd
ils/elles ont organisé zij hebben georganiseerd

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais organisé ik had georganiseerd
(tu) avais organisé jij had georganiseerd
(il/elle/on) avait organisé hij/zij/men had georganiseerd
(nous) avions organisé wij hadden georganiseerd
(vous) aviez organisé jullie hadden georganiseerd
(ils/elles) avaient organisé zij hadden georganiseerd

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') organiserai ik zal organiseren
(tu) organiseras jij zult organiseren
(il/elle/on) organisera hij/zij/men zal organiseren
(nous) organiserons wij zullen organiseren
(vous) organiserez jullie zullen organiseren
(ils/elles) organiseront zij zullen organiseren

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai organisé ik zal hebben georganiseerd
(tu) auras organisé jij zult georganiseerd hebben
(il/elle/on) aura organisé hij/zij/men zal hebben georganiseerd
(nous) aurons organisé wij zullen georganiseerd hebben
(vous) aurez organisé jullie zullen georganiseerd hebben
(ils/elles) auront organisé zij zullen georganiseerd hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') j'organiserais ik zou organiseren
tu organiserais jij zou organiseren
il/elle/on organiserait hij/zij/men zou organiseren
nous organiserions wij zouden organiseren
vous organiseriez u zou organiseren
ils/elles organiseraient zij zouden organiseren

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais organisé ik zou georganiseerd hebben
(tu) aurais organisé jij zou georganiseerd hebben
(il/elle/on) aurait organisé hij/zij/het zou georganiseerd hebben
(nous) aurions organisé wij zouden georganiseerd hebben
(vous) auriez organisé u zou organiseren
(ils/elles) auraient organisé zij zouden georganiseerd hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') organise ik organiseer
(tu) organises jij organiseert
(il/elle/on) organise hij/zij/men organiseert
(nous) organisions wij organiseren
(vous) organisiez jullie organiseren
(ils/elles) organisent zij organiseren

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') aie organisé ik heb georganiseerd
(tu) aies organisé jij hebt georganiseerd
(il/elle/on) ait organisé hij/zij/men heeft georganiseerd
(nous) ayons organisé wij hebben georganiseerd
(vous) ayez organisé jullie hebben georganiseerd
(ils/elles) aient organisé zij hebben georganiseerd

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
organisons! organiseer
organise! organiseert