Mourir (sterven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van mourir (sterven) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Mourir (sterven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 5: Ménage quotidien (Dagelijks huishouden)

Les 32: Plans familiaux (Gezinsplannen)

Infinitif Participe passé
Mourir (sterven) mort (dood)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') meurs ik sterf
(tu) meurs jij sterft
(il/elle/on) meurt hij/zij/men sterft
(nous) mourons wij sterven
(vous) mourez jullie sterven
(ils/elles) meurent zij sterven

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') mourais ik stierf
(tu) mourais jij stierf
(il/elle/on) mourait hij/zij/men stierf
(nous) mourions wij stierven
(vous) mouriez jullie/sterven
(ils/elles) mouraient zij stierven

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') suis mort/morte ik ben gestorven
(tu) es mort/morte jij bent gestorven
(il/elle/on) est mort/morte hij/zij/men is gestorven
(nous) sommes morts/mortes wij zijn gestorven
(vous) êtes mort/morte/morts/mortes u bent gestorven
(ils/elles) sont morts/mortes zij zijn gestorven

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') j'étais mort / j'étais morte ik was dood
tu étais mort / tu étais morte jij was gestorven / jij was gestorven
(il/elle/on) il était mort / elle était morte / on était mort(e) hij was gestorven / zij was gestorven / men was gestorven
nous étions morts / nous étions mortes wij waren gestorven / wij waren gestorven
vous étiez morts / vous étiez mortes jullie waren gestorven / u was gestorven
(ils/elles) ils étaient morts / elles étaient mortes zij waren gestorven

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') mourirai ik zal sterven
(tu) mouriras jij zult sterven
(il/elle/on) mourira hij/zij/men zal sterven
(nous) mourirons wij zullen sterven
(vous) mourirez u zult sterven
(ils/elles) mouriront zij zullen sterven

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') serai mort/morte ik zal gestorven zijn
(tu) seras mort/morte jij zal gestorven zijn
(il/elle/on) sera mort/morte hij/zij/men zal gestorven zijn
(nous) serons morts/mortes wij zullen gestorven zijn
(vous) serez morts/mortes jullie zullen zijn gestorven
(ils/elles) seront morts/mortes zij zullen gestorven zijn

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') mourrais ik zou sterven
(tu) mourrais jij zou sterven
(il/elle/on) mourrait hij/zij/men zou sterven
(nous) mourrions wij zouden sterven
(vous) mourriez jullie zouden sterven
(ils/elles) mourraient zij zouden sterven

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') serais mort / serais morte ik zou gestorven zijn
(tu) serais mort / serais morte jij zou gestorven zijn
(il/elle/on) serait mort / serait morte hij/zij/men zou gestorven zijn
(nous) serions morts / serions mortes wij zouden gestorven zijn
(vous) seriez morts / seriez mortes jullie zouden gestorven zijn
(ils/elles) seraient morts / seraient mortes zij zouden gestorven zijn

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') meure ik sterf
(tu) meures jij sterf
(il/elle/on) meure hij/zij/men sterve
(nous) mourions wij sterven
(vous) mouriez jullie sterven
(ils/elles) meurent zij sterven

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') aie/ai je suis mort/mouru Ik ben gestorven/ik ben dood
(tu) aies/as tu es mort/mouru jij bent gestorven
(il/elle/on) ait/a il est mort/mouru hij/zij/men is gestorven
(nous) ayons/avons nous sommes morts/mourus wij zijn gestorven
(vous) ayez/avez vous êtes morts/mourus jullie zijn gestorven
(ils/elles) aient/ont ils sont morts/mourus zij zijn gestorven/zijn gestorven

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Mourrons! Sterf!
Mouris! Sterf